zondag 30 september 2012

Paul Krugman, un Prix Nobel, où sont les intellectuels publics?

Le matin, je me mets tout de suite au travail. Lorsque l'on a un fil, on ne le lâche plus jusqu'à ce qu'une rencontre en Real Life sera organisée.

Les livres, la presse, la pensée, des rencontres, l'écriture, la bonne perspective, tout cela permet de poser certaines choses et de les exprimer au grand public. Une question: que sont devenus les intellectuels publics? Où sont-ils les intellectuels dont le travail ne consisterait qu'en la recherche de la vérité et de la justice? On les cherche, on ne les trouve que difficilement.
Un économiste est-il un intellectuel? Un intellectuel travaillant au BIEN COMMUN?

Je lis dans le journal Le Monde du 22 septembre:

Paul Krugman, Prix Nobel d'économie, affirme que seule une politique de relance peut sauver les Etats-Unis et l'Europe. Quitte à s'endetter encore plus et créer de l'inflation.

Faut-il être Prix Nobel pour dire de pareilles choses? Excusez-moi, mais ce que cet économiste dit n'a pas de sens. C'est même idiot. Nous devons tout faire pour lâcher cette idée de toujours plus,  de croissance infinie, le bon sens nous dit que la voie à suivre n'est absolument pas dans un toujours plus, plus de croissance, de dettes, et même d'inflation, plus de réalisme dirons certains...  Réalisme politique, realpolitik. Mais qui est responsable de ce genre de politique tout à fait destructrice de notre humanité? Je cherche, je suis bien placée, encore une fois... Nous n'avons plus besoin de la rationalité de ces quelques fantaisistes de l'économie. L'économiste qui fait bien son travail, pense d'abord aux hommes, aux femmes et aux enfants, il n'oubliera pas non plus l'environnement.

La journaliste demande:

 S'endetter, n'est-ce pas laisser un triste héritage aux générations futures?

Paul Krugman de répondre:

Laisser à la jeunesse un pays sans emplois, où les usines sont en mauvais état, n'est pas un cadeau. On a tort de penser que la dette est ce qu'il y a de plus nocif pour l'avenir. La chose la plus importante, c'est de permettre aux générations de s'instruire, de développer les infrastructures, etc.

Pour moi, ce que dit ce Prix Nobel ne veut rien dire. Je peux me tromper, qu'en pense Jacques Attali?
(voir Le Monde, Culture & Idées, "Mon avis n'est pas marginal";)  du 22 septembre 2012)

Est-ce que Paul Krugman a lu Ivan Illich ou E.F. Schumacher?


Un autre commentaire ce matin:
Attila, êtes-vous Attali?... On s'amuse sur les blogs;)... Mais on réfléchit aussi.
Donc les communistes seraient les ralentisseurs du système, les empêcheurs de tourner en rond? Les communistes... encore une piste.... La gauche et les communistes en France...  Et en Hollande, qui rechigne à aller dans le BON SENS?

Un autre économiste.

Je m'intéresse à tout, mais certaines questions très techniques me restent assez inaccessibles. D'ailleurs, n'est-ce pas le but que se sont donnés les économistes: produire de la pensée et un langage, des produits complexes que personne ne comprend? Je m'intéresse  aussi au fonctionnement de la BCE à la fin des années 90. Qui en était le responsable. Je dois encore lire certaines choses.

zaterdag 29 september 2012

Qohelet

Vous savez, Patrice, rien n’est jamais gagné d’avance, tout est cyclique, le pétrole, nous en sortons, l’électronique, pour combien de temps? Je rêve parfois de revoir les hommes dans leurs champs, les femmes les y aideront aussi, pourquoi pas? Relisez le Qohelet.

Ijdelheid is niets dan lucht en leegte


http://fr.wikipedia.org/wiki/Eccl%C3%A9siaste

[...] il conclut que sa recherche du sens de la vie l'a amené au fait que le devoir primordial de l'humanité, et la seule chose durable, est de "Craindre Dieu et garder Ses commandements, car c'est là tout l'Homme (12:13)."

 Voir aussi: Jacques Ellul, "La Raison d'Etre, Méditation sur l'Ecclésiaste" 1987 Seuil

Écrit par Beruch le 29 septembre 2012 à 13h24

Oh Japan!
Al vele jaren hebben jullie ons gefascineerd , door jullie cultuur van respect voor anderen, uw technologische vooruitgang, en de schoonheid van uw landschap.
In augustus 1945 zag je hele steden verwoest, mannen, vrouwen en kinderen verdwenen door middel van een nieuwe chemie – de splitsing van het atoombom die onmiddellijke en langdurige dood betrof.
Meer recent heeft de economische crisis u hard geraakt, en de markten van technologie stortte om u heen in. Toch waren uw faciliteiten: de genade van uw oprijzende bergen, het groen van uw land, zo mooi gelegen door Miyazaki, en uw futuristische steden die balanseren tussen de antieke en het moderne.
Geliefde land, ik weet … en zo discreet.
Er was een ramp nodig voor de wereld om u te herinneren, in Kobe, 1995, als je terug naar het nieuws kijkt van toen. Maar met deze ramp, zullen de gevolgen heel anders zijn. Over een paar jaar zullen we spreken van Fukushima zoals we nu spreken over Tsjernobyl vandaag, maar meer nog vanwege de wandaden en leugens die rond de besmette gebieden, dode en stervende.
Japan, toen de ramp toesloeg in maart 2011, het nieuws was schokkend beelden die groeide en groeide met toenemende horror, als Fukushima explodeerde met meer dan 4000 Hiroshima bommen en de wind verspreid zijn radioactiviteit over Japan en in de atmosfeer.
Dan, alsof alles was opgelost, ineens werden jullie weer discreet, zoals de gewoonte.
Andere landen hebben jullie een volledige black-out opgelegd voor de lopende crisis van Fukushima. Het is niet langer een vraag naar internationale hulp of ondersteuning …
Het vergiftigen van een land, we hebben liever het gekibbel over de ego’s van belachelijke poppen in hun race voor hoogdravendheid, een onderwerp dat milieudeskundigen hebben gefaald te begrijpen, liever alleen hun eigen nationale problemen hebben.
Zou het te cynisch zijn te verwachten dat de media in andere landen zo snel hun intresse verliezen, in zo’n een geval van zo’n dergelijke ramp in Europa, India, China of de VS; om hun slachtoffers te vergeten in de tijd van een Seconden? Het is egoïsme dat men slecht maakt.
Wat gaan we doen? Met degenen die nog in Japan wonen en die van ons gedroomd hebben van het ontdekken , het zal steeds moeilijker worden.
En nu 582 dagen na Fukushima, slingerde we nog meer tegen schijnbare tegenspraak.
Je probeert terug te springen als kersenbloesems en nachtegalen die in slaap worden gezust door de smaak van de radioactiviteit.. Uw kinderen zullen leren tellen in de micro dosisequivalent. Rivieren en vis zullen veranderen met becquerel tumors dat in kanker zal ontaarden.
Ondertussen, dwingt uw land haar burgers in stilte; radiotoxische besmetting blijft onvermijdelijk, en de gevolgen zullen onomkeerbaar zijn.
wat zal er van je Japan te recht komen, wat zal er van ons terecht komen?
We weten het , maar we kunnen er nog steeds niet aantoegeven, maar toch, welke andere keuze hebben we? Onze regeringen en zakkelijke media bagatelliseren de ernstige gevolgen van een dergelijke nucleaire ramp, een enorme catastrofe die de rest van de menselijke geschiedenis zal beïnvloeden.
U staat voor een diepe historische crisis, Japan, Japan land vol kleine aardvingen en versiert door 54 kernreactoren en naar alle eerlijkheid kernbommen zijn.. Als er een grote aardbeving opnieuw plaats zou vinden, als een nucleaire opslag plaats instort of een andere Reactor ontploft, het zou opzeker het einde van u zijn,nog meer dan het eigenlijk nu al is
Oh Japan, we zouden nooit meer een ander Fukushima maken , waar dan ook, nooit meer. We zullen nooit overwinnen natuur, zelfs als we proberen uit alle macht. Het is een Megalo-maniak’s droom om te denken dat de mensheid kan alles door wetenschappelijke vooruitgang te controleren.
We zullen de natuur nooit overwinnen, zelfs als we het zouden proberen uit alle macht. Het is een Megalo-maniak’s droom om te denken dat de mensheid alles kan controleren door wetenschappelijke vooruitgang.
We leven in de natuur die we niet kunnen overtreffen wat zij ons gegeven heeft. het was zo,n hoge menselijke trots om kerncentrales te bouwen als een grote kathedraal.
Het was niet « We werden ondersteund door kernenergie », maar « Wij, onwetende en gedisciplineerd, het is wij, die kernenergie ondersteund ». En het was zeker niet « Atoms for Peace ».
Voor Fukushima, veel mensen zeiden dat we kerncentrales nodig hadden om onze economieën te redden. Maar de gezondheid van onze kinderen, Japan, verslechte want we hielpen bouwden. Het is altijd het publiek en de kinderen die op het einde lijden. Maar de macht die IEDER VAN ONS heeft kan het één grote kracht worden, als we nu verenigen
Het belangrijkste is het beschermen van de toekomst van onze kinderen, Japan kinderen, alle kinderen van de Wereld
Stop de stilte, stop kernenergie, overal op Wereld.
De wereld is nog niet het leven van de Japans horror aan het leven wat ze geleidelijk aan het ontdekken zijn. Maar samen met de Japanse burgers komen wij in opstand en samen met hen vragen wij het laatste oordeel van alle productie van kernenergie stop te zetten. De hele mensheid moeten worden wakker geschud en bewust worden om dit te laten gebeuren!
Sakaido Hantai! Geen herstart! Ontmanteling van nu!
(Dank u voor het verzenden van dit bericht, van 13 oktober 2012, over de hele wereld, zodat morgen, niemand ooit nog zo’n kernramp te maken.


Voir le blog de JA. - L'exil - Extérieur, intérieur -

Evangelii Nuntiandi, nr. 75 dans une interview avec Mgr. De Jong de Roermond

Pour Jacques qui aime parler des Phares,

Je lis la chose suivante dans un journal catholique hollandais auquel je suis abonnée. Une interview avec Mgr. de Jong de la ville de Roermond. J'étais l'autre jour avec lui et un  bon groupe de catholiques à La Haye devant le Parlement pour défendre la culture de la Vie. Une première pour moi, mais une expérience très intéressante. Je défends la culture de la Vie.

"Mijn favoriete punt uit Evangelii Nuntiandi , nr. 75: dat verkondigers onophoudelijk de Heilige Geest blijven  aanroepen. En het punt van de onderscheiding der geesten. Dat mensen leren niet alleen rationeel of op basis van hun eerste gevoel beslissingen te nemen."

Voir: Katholiek Nieuwsblad 39, p.20


http://www.vatican.va/holy_father/paul_vi/apost_exhortations/documents/hf_p-vi_exh_19751208_evangelii-nuntiandi_en.html

Les commissaires européens et les libertés fondamentales

Les banques, la Commission de Wit,  l'agenda numérique de la Commission,  Neelie kroes, et maintenant ce quotidien se demande s'il ne faudrait pas nommer Madame Kroes ministre des finances. Il est temps que nous fassions mieux connaissance avec nos commissaires européens. À La Haye se trouvent aussi toutes sortes d'instances internationales dont des instances européennes comme Europol et Eurojust, il y a aussi la cour internationale de justice.  Que faire de tout cela? Je voudrais que des internautes participent à cette réfléxion ainsi que Jacques Attali. Nous parlons de l'Europe. L'Europe, c'est d'abord la défense de nos libertés fondamentales.

http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/index_fr.htm

http://www.europarl.europa.eu/charter/pdf/text_fr.pdf

Une société vide de sens....

Die reductie van alles wat van waarde is tot inwisselbaar product leidt vroeg of laat tot een innerlijke leegte.  (De Volkskrant, Opinie, Govert Derix, philosophe, le 27/9/2012)

Une société vide de sens, un vide intérieur... L'Europe doit réfléchir aux valeurs qu'elle se doit de transmettre.

opinieDe opmerking dat alleen de raddraaiers verantwoordelijk zijn voor de rellen en het geweld in Haren is veel te kort door de bocht, betoogt schrijver en filosoof Govert Derix. Haren, dat zijn wijzelf.
  • Haren is kortom te lezen als een protest tegen een wereld waarin alle betekenis is verschrompeld tot markt en vrijblijvendheid. Of beter: als het protest van zo'n wereld tegen zichzelf.
De publieke verontwaardiging die losbarstte na de rellen in Haren is eenzijdig en verhult een diepere samenhang. Constant hoor je gezagsdragers herhalen dat we er geen misverstand over moeten laten bestaan dat louter en alleen de relschoppers - en niemand anders! - verantwoordelijk waren voor de ongeregeldheden. Wie echter de moed heeft om dieper in onze samenleving en in zichzelf te kijken, ziet dat wij ook wat Haren betreft in hetzelfde schuitje zitten. Op YouTube, Twitter en televisie is het niet toevallig een kijkcijferkanon zonder weerga. Alsof we massaal op een sofa terecht zijn gekomen tegenover een psycholoog die ons een spiegel voorhoudt. Haren, dat zijn wijzelf.

De stelling dat iedereen een 'innere Schweinehund' heeft die af en toe naar buiten moet komen is echter te simpel. En ook de opvatting dat je internet niet de schuld kunt geven omdat de hooligans in andere tijden rooksignalen zouden hebben gebruikt, raakt niet de kern. De kernboodschap van Haren is dat wij een samenleving hebben laten ontstaan waarin vrijheid hetzelfde is geworden als vrijblijvendheid. In een wereld waarin de markt allesbepalend is, worden vroeg of laat alle waarden uitgehold omdat je waarden nu eenmaal niet kunt reduceren tot koopwaar. Dat vrijheid zijn belangrijkste betekenis ontleent aan de gebondenheid aan anderen (de vrijheid houdt op waar de vrijheid van de ander in het geding is) is daardoor formeel nog wel een hoeksteen van onze samenleving en rechtsorde, maar in werkelijkheid allang niet meer. Resultaat is dat de ander niet meer wordt gezien als iemand met wie je samen betekenis geeft aan een situatie of een wereld, maar als een bedreiging van de eigen vrijheid om je naar eigen goeddunken te gedragen. En als een product dat je op de markt naar believen kunt inruilen voor een ander.

Die reductie van alles wat van waarde is tot inwisselbaar product leidt vroeg of laat tot een innerlijke leegte. Die weer een paar stappen verder kan leiden tot depressie, opstandigheid, ressentiment en agressie tegen zichzelf en/of de wereld. Haren is kortom te lezen als een protest tegen een wereld waarin alle betekenis is verschrompeld tot markt en vrijblijvendheid. Of beter: als het protest van zo'n wereld tegen zichzelf. Of, nog scherper: als het reductio ad absurdum van een samenleving die onvoldoende - of vanuit neoliberaal oogpunt zelfs principieel niets - doet om het ontstaan van zo'n innerlijke leegte in de kiem te smoren of om te smeden in nieuwe vormen van betekenisvolheid.

Is er een oplossing? Ja, maar niet zo lang we niet onder ogen zien dat ons systeem zulke uitwassen produceert (en misschien zelf een uitwas ís). Zoals het kapitalisme ontaardt in een permanente crisis, zo stuurt het neoliberalisme aan op infantilisering (omdat kinderen nu eenmaal makkelijker te verleiden zijn tot koopgedrag) en een verwording van ons bestel tot teletubbiedemocratie (zodat de 'waarheid', die zelden eenvoudig is, geen kans meer krijgt om gehoord te worden). In tijden van economische voorspoed is het consumentisme de mantel der liefde die de innerlijke leegte bedekt.

Maar zodra het ook maar een tikje tegenzit, blijkt dat onze samenleving is gebouwd op een liefdeloze tijdbom. Overal in Nederland ligt Haren om de hoek.

Govert Derix is filosoof, schrijver en adviseur. Hij schreef een essay voor het boek 'Vrijheid. Maar voor wie?' dat vorige week verscheen bij Uitgeverij IJzer.

Bien regarder l 'Histoire...


Bien regarder l'Histoire est important. Mais j'ai l'impression que certaines choses ne sont pas dites. J'ai l'impression que vous avez oublié les Pays-Bas. Que faisons-nous des Pays-Bas? Je m'y intéresse énormément, car si nous voulons comprendre l'Europe, il faut absolument étudier ce pays et le mettre à mon sens au coeur de la réfléxion. Vous me direz que c'est finalement assez logique, car dans ma famille, quelque part,  se trouve le nom de W.J.F. Nuyens (1823-1894), grand historien néerlandais catholique, un peu oublié jusqu'à présent. Mais dont on commence à reparler. Je participe un peu à cette reconnaissance.

 

vrijdag 28 september 2012

Puisque mon commentaire ne passe pas chez Jacques Attali...


@ Ropib

Vous construisez, vous rajoutez un pilier, mais je me demande bien  par quelle opération vous comptez faire cela? Qui vous soutient dans cette entreprise de construction? Les transhumanistes?;) Je pense comme d'autres penseurs que nous entrons dans la décroissance, le downshifting, rien de trop grave, il faut juste se préparer. Vous voulez rajouter des choses, je préfère m'inspirer de l'Histoire. Et réfléchir à ce que nous avons perdu avec la modernité....et reprendre certains fils... C'est une histoire de cycles.  Dans cette utopie de construction culturelle, je me demande bien aussi quel est le rôle des médias, qui y tire les ficelles? Nous en revenons toujours à cette question: qui est responsable?

En fait, je m'inspire d'Ivan Illich qui nous parle d'une "société qui se donne des bornes". On peut s'inspirer d'autres écrits aussi qui vont tous dans le même sens, ce que j'appelle le BON SENS.


Et je rajoute ceci, qui n'était pas dans le commentaire posté, nous parlons aussi de piliers:

http://fr.wikipedia.org/wiki/Troisi%C3%A8me_pilier_de_l%27Union_europ%C3%A9enne

Piliers de l Union européenne:

Les trois piliers étaient les éléments qui, depuis le traité de Maastricht en 1992 et jusqu'au traité de Lisbonne en 2007 (entré en vigueur le 1er décembre 2009), constituaient l'architecture institutionnelle de l'Union européenne :


Nous parlons là de l'Europe. Eurojust, Europol, des instances basées à La Haye.
 

Au centre...


@Ropib, vous nous parlez plus haut de périodes de grandes ruptures. Je suis d'accord avec vous, nous allons sans doute avoir du changement, changement de paradigme comme on le sait. Mais ce que vous n'avez pas compris, c'est que pour vivre en paix sur cette terre, nous allons devoir tous converger vers un même point. Il est bien difficile de penser que l'Occident,  en état de décadence , puisse encore penser pouvoir faire la leçon aux autres. Cette époque est révolue. Nous allons devoir nous ajuster aux autres, dans le BON SENS. Voilà ce que je pense.  Il nous faut trouver ce point de convergence, qui n’est pas bien difficile à trouver me semble-t-il... Un billet sur l’exil peut nous ramener au centre ;)…
Voir le billet sur l'exil dans le blog "Conversation avec Jacques Attali". Mais où est-il? Il pourrait s'amuser à répondre en direct comme tout blogueur sérieux...

@Ropib encore...

Ceci s'appelle la communication en direct et en plus transnationale;)... Je suis vite allée faire des courses en vélo, je précise, là où a grandi Erasme, je précise encore, et je vous réponds. Tout ce travail me prend du temps, mais je le fais car je suis sûre que cela peut aider. Nous avons besoin en Europe de perspective et de quelques militants existentiels....

Sur les mots.

C'est sans doute vrai, j'utilise un certain vocabulaire: il y a des choses qui ne s'expliquent pas forcément...

Ensuite, c'est vrai, je fais très attention à la façon dont j'utilise les mots. J'ai été un peu formée à la pensée postmoderne, on peut penser à Derrida par exemple. Mais, une fois de plus,  ne vous imaginez pas des choses incroyables, je travaille à mon niveau. Je n'ai pas fait l'X mais je suis de la génération X... Bon, j'aime bien les mots et l'écriture. La machine m'aide.

Enfin, j'aime bien penser et faire part de mes idées, des idées somme toute assez simples. Il y a un fil évidemment.

Une certaine conception de la liberté...

Le mot exil n'est dans le fond pas l'essentiel... L'essentiel étant le bien vivre ensemble.  Ce qu'il faut maintenant  faire est de chercher des solutions à certains problèmes. Une certaine élite a failli, il s'agit  de savoir qui est responsable de quoi? Qui est le responsable à Bruxelles? Qui dirige? Ce qu'il nous faut maintenant,  c'est une Europe démocratique avec un C.  Il s'agit de savoir pour qui travaillent les fonctionnaires et  commissaires européens, ce qui les légitiment et la raison pour laquelle ils sont aussi bien rémunérés. Qui représentent-ils? Les citoyens européens peuvent être amenés à se poser ce genre de questions aussi. Les politiques et conseillers sont largement conviés au débat.  Je ne peux pas m'imaginer qu'ils négligent ce qui se dit clairement... ou alors ils seraient sourds, ce qui serait grave en démocratie à l'heure du numérique. Encore une fois, la technique est là pour nous servir et non pas pour nous asservir. On peut appeler cela la mystique de la liberté.

donderdag 27 september 2012

Les mères qui écrivent... suite... Qui est responsable de quoi?

Le matin, j'écris.

Je lis par hasard que l'on fête en 2012 l'année européenne du vieillissement actif et de la solidarité intergénérationnelle.

Cette génération commence à comprendre qu'ils vieillissent... Elle aurait tellement aimé rester jeune éternellement... Chaque chose ayant une fin, il vaut mieux, tôt ou tard, finir par le comprendre.
Il faut même s'y préparer et s'y prendre à l'avance, en prendre conscience à temps. Hélas, nos boomers - compris dans son sens large, c'est à dire la génération comprenant les responsables de la marche du monde moderne, à vous de vous y reconnaître ou pas - ont pris l'habitude - et nous y ont invités en passant - de vivre à - modernité oblige - 100 à l'heure... Que dis-je, 200 à l'heure!... Monde de la vitesse... Monde en accéléré....

Avec eux, avec elles,  nous nous sommes mis(es) à cavaler, et avec nous, la société s'est emballée... Mais un train ne s'arrête pas aussi facilement, et même, mal mené, il risque tout simplement le déraillement...Nous y sommes. La société menace de dérailler,  alors même que cette génération se sent tout à coup vieillir... On a beau inventer des mots, des expressions pour oublier un peu la déchéance inévitable, des produits aussi, pire des interventions... on vieillit. Et les "vieillissement actif", "solidarité intergénérationnelle", "séniors", "retraités actifs", "retraite dorée, bien méritée", etc... n'y changeront rien. Nous vieillissons, et que laisserons-nous?

Maintenant que nombreux, de plus en plus nombreux, sont ceux à quitter ce fameux marché du travail dont ils nous vantèrent tant, dans les années 80, les avantages et bénéfices avec le mot magique de "carrière", et je vous épargne le mot de powerwoman qui nous fait encore mal aux oreilles, que nous reste-t-il à écrire, à faire? Il y en a encore, toujours les mêmes, qui les 70 ans passés, compte en banque bien approvisionné, ose encore nous parler de "powerfeminisme" ou pire encore  de "girlpower". Elles sont tombées sur la tête. Mais ne se rendent-elles pas compte que les belles années sont derrière elles, et que tout ce qu'elles ont encore à faire est de se taire et de bien faire.  Se faire plus petites. Ou bien réfléchir tout simplement...

Car, qui va financer tout cela? Qui nous a préparés à la solidarité intergénérationnelle alors que toute une génération avant nous ne s'encombra pas de scrupules pour mettre ses parents en maison de retraite. Mais faire retraite n'a rien à voir avec prendre la retraite ou être en maison de retraite. Confusion des mots toujours... Les maisons de retraite, parlons-en... Autour de chez moi - vous savez où j'habite - se sont construits ces derniers temps des établissement ultra modernes, ultra sophistiqués pour accueillir nos aînés. J'y étais l'autre jour lorsque je suis allée voter. J'en suis restée stupéfaite. Mais quel est le coût de tout cela? Qui paie et qui paiera?  Ces établissements me font penser à des prisons dorées: service maximum, professionnalisme assuré, contrôle continu, jour et nuit, et risque minimun... Dernière étape d'une vie bien gagnée. Avant de partir discrètement.  Et c'est ainsi que les sociétés ultra performantes, ultra avancées, aux techniques managériales très poussées, nous parlent de solidarité intergénérationnelle et de vieillissement actif... Et je n'ai pas abordé le problème de l'euthanasie. Pour l'instant...

Ces sociétés ont juste oublié l'humain, les notions de lien et de transmission et de dignité humaine. Nos sociétés dites modernes, en particulier de ce que je vois ici, ont mis la mémoire en quarantaine. Une façon subtile d'évacuer le souvenir, d'obscurcir l' Histoire, et bien sûr d'empêcher la véritable TRANSMISSION de se faire pour le bien de tous. Le lien social est mis en suspens. Plus de souvenir, on essaie d'oublier... Qui en est responsable? Qui est responsable de quoi?


J'écris encore.... Je  m'adresse à un internaute chez Jacques Attali, chez qui nous conversons sur des sujets divers et variés...

@Ropib , vous écrivez:
Les changements sociologiques au niveau de la famille seront de toutes façons à l’origine de grands bouleversements dans toutes nos organisations collectives. Les freins au changement, sont les représentations morales et les références culturelles construites sur des moyens de gestion des contingences matérielles du passé.

Je crois ne pas être d'accord avec vous. Il va falloir changer beaucoup de choses en Europe, mais cette idée de vouloir toucher à la famille me semble une illusion, une utopie. Je sais bien qu'il y a quelques esprits qui ne comprennent rien ou qui veulent nous égarer, qui se sont faits les meilleurs promoteurs de nos dysfonctionnements, mais le moment est peut-être venue de remettre les pendules à l'heure. À ce niveau là, l'élite européenne a totalement failli. Nous revenons à ce qui est responsable de quoi? Là,  les choses doivent être bien claires. Qui s'est lancé dans cette voie sans issue? Dans quel but? Les médias? Qu'ont-ils à nous dire sur le sujet? Devrons-nous aller interroger les journalistes? Tiens, le gentil petit présentateur qui aime à nous rappeler régulièrement et même souvent quelques petites choses qui ne nous plaisent franchement pas. L'Europe va changer mais sans oublier la morale, bien au contraire. Enfin, j'écris pour cela. J'ai une belle bibliothèque pour cela aussi... L'Europe ne se fera à mon sens QUE sur la morale. Qu'en pensez-vous?
Donc, Ropib, dites-nous aussi, pour que la communication soit bien claire et que nous ne nous trompions pas de débat,  pour qui roulez-vous? Les avis des internautes sont intéressants. Je vous le dis tout de suite au cas où vous ne l'avez pas lu, je suis une mère penseuse et postmoderne qui veille;)... Je fais des choses très sérieuses mais je ne me prends pas au sérieux. Un paradoxe;)... Où est Jacques pour aborder le sujet de la liberté dans l'égalité et dans la fraternité? Là, il nous faut de bons penseurs. Et qui a eu envie de détruire la famille à partir des années 60? Je travaille le sujet depuis assez longtemps. Nous sommes toujours au chapitre du qui est responsable de quoi ?


Et je continue...


Au sujet de la famille.

 D'un clic à l'autre, je tombe sur la chose suivante: François Hollande a un problème d'autorité. Bien sûr, j'y pense souvent ces derniers temps, un président qui ne montre pas une vie familiale exemplaire peut finir par avoir un problème d'autorité.  Écoutez, là,  une fois de plus, dans les années 80,  le couple Hollande-Royal...cela ne s'invente pas... Hollande-Royal... vraiment il y a des choses... Enfin, ce couple passait pour le couple BCBG de la décennie et des battants en plus, mais pas de Madame Hollande. Bon, je ne les connais pas, ils sont peut-être très sympathiques. Des décennies plus tard, où en sommes-nous? Soit, Monsieur Hollande a été élu. Il peut sans doute remercier qui il a à remercier.  Il fallait du changement. Mais, cette image que le président donne aux citoyens, un homme tiraillé entre Ségolène Royal, la mère de ses quatre enfants, et Valérie Trierweiler, mère de trois enfants, n'est franchement  pas  vraiment correcte. Où sont tous les enfants?  Nous ne les voyons pas, même pas une petite photo.  Est-ce normal? Que disent-ils de tout cela? Voilà aussi des questions que je me pose. Un président a des responsabilités. De grandes responsabilités. Être responsable, est-ce que cela veut dire que l'on peut tout se permettre surtout lorsqu'on ambitionne le pouvoir? Difficile question. Et ces dames s'occupent-elles assez de leurs enfants? Ce sont des questions que je me pose. La société peut être amenée  un jour à réfléchir à ce genre de problème. Les présidents successifs nous représentent  Et ce n'est pas rien. Qu'en pensez-vous?  Jacques Attali, en tant que conseiller, devrait faire comprendre ce genre de choses. Un rapport sur la volonté de ne pas voir les familles divisées serait le bienvenu.

woensdag 26 september 2012

Les mères qui écrivent...


Le problème avec les mères c'est qu'elles - enfin certaines… -  savent exactement ce qu'elles ont à faire... Les nouvelles technologies leur ont donné le moyen de l'exprimer. Le monde ne continuera pas sa marche folle sans l'avis des mères qui ont travaillé dans la gratuité, sans demander rien à personne..., bon... remercions les papas quand même;)... Mais, elles ont aussi travaillé pour les papas et pour la société... dans la gratuité;). Elles ont donné. Un jour, les choses sont dites et clairement dites. Il était temps. Pour cela, nous pouvons remercier la technologie, qui n'est pas faite pour nous asservir MAIS pour nous servir. La technique ne servira ni la finance, ni des intérêts purement mercantiles, elle servira les hommes, les femmes et les jeunes à aller dans le BON SENS et rien d'autre. Elle permettra aux êtres humains de se rencontrer pour construire un monde meilleur, elle permettra la liberté d'expression et de pensée. Les médias n'ont qu'à suivre ce qui se dit sur le Web. Société civile, démocratie participative.  Les médias ne serviront plus certains intérêts mais seulement les intérêts des peuples, ils s'adresseront à des personnes. Aux politiques et autres d’entendre le message.  Cet été, j'ai participé à une journée organisée par les moines sur l'île St Honorat, nous étions invités à réfléchir à certaines questions. 
A qui s'adressent les médias, ici ou là? Pour quels intérêts travaillent-ils? A quand la grande remise en question et l’autocritique ? 
http://www.europarl.europa.eu/charter/pdf/text_fr.pdf

Et j'ecris aussi,
Ce que j'écris ne répondra peut-être pas à la question que vous posez.
Personnellement, je vois les choses très simplement. Faire ce que l'on peut, faire chaque jour ce que l'on a à faire (ce que me disait ma mère). Bien comprendre que nous avons droit à la même dignité, au même RESPECT, mais que nous sommes tous différents et que nous avons différents talents, à chacun de les découvrir. Mais l'essentiel étant de bien vivre, de se contenter de ce que l'on a, ne pas trop vouloir, RESPECTER l'autre. Je pourrais aussi vous parler de la providence;)... Et remettre de la morale dans nos vies, avoir confiance aussi. Et que l'on cesse de nous parler d'égalité comme si être né homme ou femme voulait dire la même chose. Quelle bêtise! Hommes et femmes ne sont pas pareils, ils sont même très différents. Elizabeth Badinter devrait venir bloguer avec nous;)....
Enfin, c'est simple: toujours rechercher le bien et la complémentarité, l'équilibre, principe de subsidiarité;).... Et surtout ne plus se laisser mener par les médias en restant critique. Comprendre aussi que l'argent ne fait décidemment pas le bonheur.  Une société où chacun est à sa place. Nous n'avons pas besoin d'être tous les premiers, les meilleurs, les plus performants, les plus productifs, des gagnants... Un peu de contemplation ne ferait pas de mal, de lenteur aussi, décroissance. Le plus important étant le respect tout simplement.
Que voulez-vous dire avec "a life of hard work"? Travailler normalement et humainement devrait suffire. Ensuite il faudrait redéfinir ce que l'on entend par le mot travail... Je vous écris tout cela,  mais n'oubliez pas d'où j' écris. Les cultures matérialistes trop obsédées par l'argent ne finiront pas très bien. Un vaste sujet.

 
 

Sur l'Internet...


En parlant d'exil, on peut aborder le problème de cette élite internationale ayant travaillé dans la finance mondiale. En effet, un vrai banquier voulant faire réellement carrière devait, et doit sans doute encore, choisir l'international. Ne sont-ils pas des exilés? Que font-ils aujourd'hui? Sont-ils rentrés sagement au pays? Ou bien ont-ils choisi par exemple de s'installer sous le soleil pour une retraite paisible, loin des tracas des populations, en faisant comme si tout allait bien dans le meilleur des mondes?  Pour un exil doré sans tracas?
Je parle des banquiers, on peut parler aussi des responsables européens à Bruxelles. Aussi des exilés, des exilés très, très bien payés, qui ne paient pas d'impôts. Je lisais qu'une de nos commissaires européennes qui s'occupent bien de l'Internet gagnait 25.000 euros/mois. Est-ce normal? Est-ce vrai?
Je sais un peu de quoi je parle, je suis un produit mixte d'exilés, pas aussi riches certes. Mon père, né en Tunisie, y a passé son enfance, ma mère est néerlandaise, et une bonne partie de ma famille est partie, en France, au Canada,  aux USA. Mon mari est un enfant de la Shell, des expats. Jeune, je suis partie étudier à Leyden, un séjour à Londres, à Boston... Vous voyez, je sais un peu de quoi je parle. Une cousine de mon père très richement mariée est aussi une exilée, voisine en Grèce, à ce que j'ai compris, de personnalités que je ne nommerai pas pour être gentille...
Bref, être exilé est une expérience très enrichissante, difficile aussi, mais qui donnent, à ceux qui ont franchi le pas, la chance de profiter d'une vue panoramique, une perspective critique, une tolérance vis-à-vis de l’autre dont ceux restés au pays devraient profiter. J'écris aussi pour cela. L'information circule et l'Internet permet de partager ce genre de point de vue.
Là, où je deviens très sérieuse, c'est lorsque je vois dans la presse ici - je prends par exemple le NRC du 25 septembre - qu'on essaie de récupérer cette histoire Facebook et de « projet X » à Haren pour envisager éventuellement, dans la panique, de faire passer la jeunesse - qu'on a bien sûr manipulée , les médias évidemment -  pour des énergumènes incontrôlables, et ce, afin d’envisager l’exercice d’une certaine censure sur les réseaux sociaux et ainsi une éventuelle restriction de nos LIBERTÉS FONDAMENTALES… Je voudrais dire aux élites, ici ou là, je suis encore bien placée pour dire ce genre de choses car j’ai encore un enfant de 16 ans à la maison, qu’il est hors de question qu’ils se servent de la jeunesse pour mener une politique que nous récusons totalement. Après avoir fait preuve d’irresponsabilité totale en forçant littéralement nos jeunes à se coller derrière les machines, ces élites chercheraient maintenant à les utiliser pour mettre en place des mesures de restriction de l’Internet… Je peux me tromper sur la bonne foi de nos élites. Mais, j’écris ce que je pense, on peut tout à fait répondre sur ce même fil pour prouver le contraire. Cela s’appelle la LIBERTÉ D’EXPRESSION  ET DE PENSÉE. Liberté d’expression que prend une mère avant tout.

dinsdag 25 september 2012

Sur l'Europe et ses élites, toujours et encore....


Mais non, Michel, il ne faut pas dire les choses comme cela. On réfléchit, on réfléchit très fort...On se pose des questions un peu dérangeantes... On se demande, car nous y revenons tout le temps, QUI est l'élite ici où là? On pense très fort aux élites européennes, on se demande si elles nous ont bien menés... Les responsables se lèveront un jour et nous dirons qu'ils n'ont pas toujours travaillé au BIEN commun. Un jour, nous les rencontrerons et nous les regarderons droit dans les yeux, en Real Life, et nous leur dirons: nous bloguons maintenant depuis un certain temps, nous sommes audibles sur le Web, maintenant que tout s'enfile, que nous comprenons mieux, que nous savons que l'élite n'a pas toujours bien fait son travail, ici ou là, nous allons remettre certaines choses à plat, discuter et repenser les choses. Les élites vont s'excuser  d'avoir trop voulu,  trop d'argent, le mot hebzucht en Hollandais...d'avoir jeté certaines choses par dessus bord, de s'être moquées de nous, de nous avoir pris pour des idiots.  Nous pourrions discuter de quelques livres autour d'un verre, en même temps que nous discuterions de la pensée d'Ivan Illich, ensuite nous aborderons peut-être la pensée d'Erasme... Un projet ambitieux pour nous remonter le moral;)... A tous les jeunes et les enseignants ici et là : travailler sur des projets ayant pour thème l’Europe, mais aussi l’Europe et son Histoire. Et voyager en Europe si vous avez envie, partir étudier, revenir, s’enrichir de BONNES idées, faire des allers et retours. Le mélange, sans perdre le cap des BONNES valeurs, et renoncer à tout ce qui n’enrichit pas nos vies : en commençant par les médias qui ne travailleraient pas dans le BON SENS... On lit les titres, on regarde le journal de 20 heures, mais qu'ont-ils encore à nous dire? Rien. Les blogueurs peuvent prendre la relève;)...

PS: Je suis un produit mixte, l'été, je vis dans le Sud, dans un petit village où l'Europe se retrouve... Même des personnalités... chuuuut... Jacques Attali, si je continue, je vous inviterai un jour... parce que vous vous faites lisible mais je voudrais bien un jour  vous rencontrer en RL pour connaître réellement le fond de votre pensée;)... Un âne peut être un peu têtu... Je vous enverrai peut-être un mail personnel à ce sujet. Nous ne bloguons pas pour rien mais pour faire avancer les choses dans le BON SENS.
 
Voir " Conversation avec Jacques Attali": L'exil - Extérieur, intérieur, le billet sur l'économie positive n'était pas mal non plus...
 
 

maandag 24 september 2012

Quand on dit des choses très importantes...

Les mères juives m'intriguent à vrai dire. Je n'en connais pas, enfin presque pas,  mais elles m'intéressent, j'ai des livres, il y a eu des philosophes.... Mais je n'oublie pas que Marie est juive, et  comme je la considère comme une mère... Nous entrons au coeur de ce qui nous intéresse... Le RESPECT dû à Marie, mère de Jésus, et juive comme son Fils. Oui, nous en sommes là aujourd'hui, en 2012. Qui est véritablement juif? En fait, nous devrions tous bien relire La Bible.  Je pense dire là des choses très importantes, Jacques Attali va être content, mais il m'a sans doute vu venir;)....

Pour la culture de la Vie même aux Pays-Bas...

Op dinsdag 25 september vindt de jaarlijkse Nationale Pro Life Gebedsdag tegen abortus en euthanasie plaats. Deze dag wordt door de Stichting Recht Zonder Onderscheid georganiseerd en staat onder leiding van mgr. dr. E. de Jong, hulpbisschop van Bisdom Roermond. Het doel van deze Gebedsdag is het realiseren van een Christelijke wetgeving op het gebied van abortus en euthanasie.
De dag begint om 11.00 uur op het Plein en wordt om 14.30 uur afgesloten met een H.Mis in de St.Jacobuskerk met als Hoofdcelebrant mgr. de Jong. Op het Plein wordt er gezamenlijk gebeden en ’s middags tussen 13.00 en 13.30 uur wordt er een petitie aan alle Kamerleden aangeboden, ter ondersteuning van bescherming van het ongeboren kind en palliatieve zorg in plaats van euthanasie.


http://www.bisdomrotterdam.nl/BisdomRotterdamNu/Lists/Agenda1/DispFormAlter.aspx?ID=1117

Nous ne nous laisserons pas mal-mener....

Difficile de ne pas penser ces derniers temps... On nous parle de guerre économique, on peut parler de géopolitique, on peut parler de bataille du savoir, on peut souligner en rouge le rôle des médias, de certains qui tirent les ficelles, du jeu qui se joue derrière notre dos, de ces puissants qui ne sont que des êtres humains comme tout le monde, on peut parler de transmission, on peut parler de la jeunesse, des générations aux intérêts divers, de ceux que l'on prend plaisir à appeler la génération X, on peut ne pas vouloir être responsable tout en étant responsable et être bien payé en conséquence et donc être responsable mais sans les responsabilités.... Que faisons-nous du mot TRANSMISSION? Si j'écris tout cela, c'est bien parce que je compte un jour rencontrer certains blogueurs, comme Jorion à Bruxelles. Une discussion en reasl life serait bien utile, autour d'un verre... Qui organisera cette rencontre? Il ne faudrait pas s'imaginer que nous nous laisserons mener et encore moins mal-mener...

Ces deux liens:
http://www.occupyamsterdam.nl/
http://www.bisdomrotterdam.nl/BisdomRotterdamNu/Lists/Agenda1/DispFormAlter.aspx?ID=1117
Demain un moment de prière pour la Vie, ici. La Haye, ville des instances internationales, nous ne l’oublions pas. Être responsable veut dire travailler à la justice et à la vérité.

Quand on blogue, on pense... Pour une critique des médias.

Michel a écrit le 24 septembre 2012 à 0h29

Mais vous avez raison de nous renvoyer à Bernard Stiegler qui est un de nos très grand penseurs de la technique. Ce qu’il dit des médias souligne ô combien les souhaits d’Anne ici même. Il n’emploie pas les mêmes mots qu’Anne, mais il veut dire la même chose. Il faut en effet regarder et regarder encore et méditer les conférences de Bernard Stiegler, qui a beaucoup à penser et à nous dire sur notre monde contemporain. Il est le seul qui ait dit quelque chose de pensé et de profond sur la tragédie de Toulouse au printemps dernier en en soulignant l’extrême gravité. Mais ce qu’il en a dit est allé au-delà de tout ce qui s’en est dit pour aller, lui, au fond du problème qui est l’utilisation commercial de notre cerveau reptilien par les médias et tout le système culturel depuis des décennies. C’est en vérité extrêmement grave, extrêmement inquiétant, et on en a entendu encore des effets l’autre jour à la manifestation improvisée sur les Champs Elysées avec des slogans que tous les médias ont censuré, avec une hypocrisie que je qualifie de criminelle.


Pour une critique des médias.

Derrière la machine, un esprit...


Martin Heidegger

 

Essais et conférences

 

LA QUESTION DE LA TECHNIQUE

 

[1953] (Éd. Gallimard, trad. André Préau, 1958, p. 9-48)

 

Dans ce qui suit nous questionnons au sujet de la technique. Questionner, c’est travailler à un che­min, le construire. C’est pourquoi il est opportun de penser avant tout au chemin et de ne pas s’at­tacher à des propositions ou appellations particulières. Le chemin est un chemin de la pensée. Tous les chemins de la pensée conduisent, d’une façon plus ou moins perceptible et par des passages inha­bituels, à travers le langage. Nous questionnons au sujet de la technique et voudrions ainsi préparer un libre rapport à elle. Le rapport est libre, quand il ouvre notre être (Dasein) à l’essence (Wesen) de la technique. Si nous répondons à cette essence, alors nous pouvons prendre conscience de la technicité dans sa limitation.

La technique n’est pas la même chose que l’es­sence de la technique. Quand nous recherchons l’es­sence de l’arbre, nous devons comprendre que ce qui régit tout arbre en tant qu’arbre n’est pas lui-même un arbre qu’on puisse rencontrer parmi les autres arbres.

De même l’essence de la technique n’est absolu­ment rien de technique. Aussi ne percevrons-nous jamais notre rapport à l’essence de la technique, aussi longtemps que nous nous bornerons à nous représenter la technique et à la pratiquer, à nous en accommoder ou à la fuir. Nous demeurons par­tout enchaînés à la technique et privés de liberté, que nous l’affirmions avec passion ou que nous la niions pareillement. Quand cependant nous consi­dérons la technique comme quelque chose de neutre, c’est alors que nous lui sommes livrés de la pire façon : car cette conception, qui jouit aujourd’hui d’une faveur toute particulière, nous rend complètement aveugles en face de l’essence de la technique.

On a longtemps enseigné que l’essence d’une chose est ce que cette chose est. Nous questionnons au sujet de la technique, quand nous demandons ce qu’elle est. Un chacun connaît les deux réponses qui sont faites à cette question. D’après l’une, la technique est le moyen de certaines fins. Suivant l’autre, elle est une activité de l’homme. Ces deux manières de caractériser la technique sont solidaires l’une de l’autre. Car poser des fins, constituer et utiliser des moyens, sont des actes de l’homme. La fabrication et l’utilisation d’outils, d’instruments et de machines font partie de ce qu’est la technique. En font partie ces choses mêmes qui sont fabriquées et utilisées, et aussi les besoins et les fins auxquels elles servent. L’ensemble de ces dispositifs est la technique. Elle est elle-même un dispositif (Ein­richtung), en latin un instrumentum.

La représentation courante de la technique, sui­vant laquelle elle est un moyen et une activité humaine, peut donc être appelée la conception ins­trumentale et anthropologique de la technique.

Qui voudrait nier qu’elle soit exacte ? Elle se conforme visiblement à ce que l’on a sous les yeux lorsqu’on parle de technique. La conception ins­trumentale de la technique est même exacte d’une façon si peu rassurante qu’elle est aussi applicable à la technique moderne, dont on affirme d’ailleurs, avec un certain droit, que par rapport à la tech­nique artisanale antérieure elle est quelque chose de tout à fait autre, donc de nouveau. Une centrale électrique, elle aussi, avec ses turbines et ses dyna­mos, est un moyen construit par l’homme pour une fin posée par l’homme. L’avion à réaction, la machine à haute fréquence, sont des moyens pour des fins. Naturellement une station de radar est moins simple qu’une girouette. Naturellement, la construction d’une machine à haute fréquence exige le jeu combiné de différents procédés de la tech­nique industrielle. Naturellement, une scierie tra­vaillant dans une vallée perdue de la Forêt-Noire est un moyen primitif, comparée à la centrale élec­trique du Rhin.

Il demeure exact que la technique moderne soit, elle aussi, un moyen pour des fins. C’est pourquoi la conception instrumentale de la technique dirige tout effort pour placer l’homme dans un rapport juste à la technique. Le point essentiel est de manier de la bonne façon la technique entendue comme moyen. On veut, comme on dit, « prendre en main » la technique et l’orienter vers des fins « spirituelles ». On veut s’en rendre maître. Cette volonté d’être le maître devient d’autant plus insistante que la technique menace davantage d’échapper au contrôle de l’homme.

Mais supposons maintenant que la technique ne soit pas un simple moyen : quelles chances restent alors à la volonté de s’en rendre maître ? Nous disions pourtant que la conception instrumentale de la technique était exacte ; et elle l’est bien aussi. La vue exacte observe toujours, dans ce qui est devant nous, quelque chose de juste. Mais, pour être exacte, l’observation n’a aucun besoin de dévoiler l’essence de ce qui est devant nous. C’est là seulement où pareil dévoilement a lieu que le vrai se produit[1]. C’est pourquoi ce qui est simplement exact n’est pas encore le vrai. Ce dernier seul nous établit dans un rapport libre à ce qui s’adresse à nous à partir de sa propre essence. La conception instrumentale de la technique, bien qu’exacte, ne nous révèle donc pas encore son essence. Afin de parvenir jusqu’à celle-ci ou du moins de nous en approcher, il nous faut chercher le vrai à travers l’exact. Il nous faut demander : qu’est-ce que le caractère instrumental lui-même ? De quoi relèvent des choses telles qu’un moyen et une fin ? Un moyen est ce par quoi quelque chose est opéré et ainsi obtenu. Ce qui a un effet comme conséquence, on l’appelle cause. Mais ce par le moyen de quoi une autre chose est opérée n’est pas seul à être une cause. La fin, selon laquelle la nature des moyens est déterminée, est aussi regardée comme cause. La où des fins sont recherchées et des moyens utilisés, où l’instrumen­talité est souveraine, là domine la causalité.

Depuis des siècles, la philosophie enseigne qu’il y a quatre causes : 1e la causa materialis, la matière avec laquelle, par exemple, on fabrique une coupe d’argent ; 2e la causa formalis, la forme, dans laquelle entre la matière ; 3e la causa finalis, la fin, par exemple le sacrifice, par lequel sont déterminées la forme et la matière de la coupe dont on a besoin ; 4e la causa efficiens, celle qui produit l’effet, la coupe réelle achevée : l’orfèvre. Ce qu’est la tech­nique, représentée comme moyen, se dévoilera lorsque nous aurons ramené l’instrumentalité à la quadruple causalité.

Mais si la causalité, de son côté, cachait dans l’obscurité ce qu’elle est ! À vrai dire, depuis des siècles, on fait comme si la doctrine des quatre causes était une vérité tombée du ciel et qu’elle fût claire comme le jour. Le moment, toutefois, pourrait être venu de demander : pourquoi y a-t-il précisément quatre causes ? quand on parle d’elles, que veut dire à proprement parler le mot « cause » ? À partir de quoi le caractère causal des quatre causes se détermine-t-il d’une façon si une qu’elles soient solidaires les unes des autres ?

Aussi longtemps que nous n’attaquons pas ces questions, la causalité, et avec elle l’instrumentalité, et avec celle-ci la conception courante de la tech­nique, demeurent obscures et flottantes.

La coutume, depuis longtemps, est de représenter la cause comme ce qui opère. Opérer veut dire alors : obtenir des résultats, des effets. La causa efficiens, l’une des quatre causes, marque la causa­lité d’une façon déterminante. Cela va si loin que l’on ne compte plus du tout la causa finalis, la finalité, comme rentrant dans la causalité. Causa, casus se rattachent au verbe cadere, tomber, et signifient ce qui fait en sorte que quelque chose dans le résultat « échoie » de telle ou telle manière. La doctrine des quatre causes remonte à Aristote. Cependant tout ce que les époques ultérieures cherchent chez les Grecs sous la représentation et l’appellation de « causalité » n’a, dans le domaine de la pensée grecque et pour elle, rien de commun avec l’opérer et l’effectuer. Ce que nous nommons cause (Ursache), ce que les Romains appelaient causa, se disait chez les Grecs aition : ce qui répond[1] d’une autre chose. Les quatre causes sont les modes, solidaires entre eux, de l’« acte dont on répond » (Verschulden). Un exemple peut éclairer ceci.

L’argent est ce de quoi la coupe d’argent est faite. En tant que cette matière (ulh), il est co-res­ponsable de la coupe. Celle-ci doit à l’argent ce de quoi elle est faite, elle l’a grâce à lui. Mais elle ne reste pas seulement redevable envers l’argent. En tant que coupe, ce qui est redevable envers l’argent apparaît sous l’aspect extérieur d’une coupe, et non sous celui d’une agrafe ou d’un anneau. Il est donc en même temps redevable à l’aspect (eidoV) de sa forme de coupe. L’argent, dans lequel est entré l’aspect d’une coupe, l’aspect, sous lequel apparaît la chose d’argent, sont tous deux, à leur manière, co-responsables de la coupe sacrificielle.

Un troisième facteur, cependant, demeure avant tout responsable de la coupe. C’est ce qui l’inclut au préalable dans le domaine de la consécration et de l’offrande. Elle est ainsi définie comme chose sacrificielle. Ce qui dé-finit termine la chose. La chose ne cesse pas avec cette « fin », mais commence à partir d’elle comme ce qu’elle sera après la fabri­cation. Ce qui en ce sens termine et achève se dit en grec teloV, mot qu’on traduit trop fréquemment par « but » et « fin » et qu’ainsi on interprète mal. Le teloV est responsable de ce qui comme matière et de ce qui comme aspect est co-responsable de la coupe sacrificielle.

Un quatrième facteur enfin répond aussi de la présence et de la disponibilité de la coupe sacrifi­cielle achevée : c’est l’orfèvre ; mais nullement en ceci que par son opération il produit la coupe sacri­ficielle achevée comme effet d’une fabrication : nullement en tant que causa efficiens.

La doctrine d’Aristote ne connaît pas la cause que ce nom désigne, pas plus qu’elle n’emploie un terme grec correspondant.

L’orfèvre considère et il rassemble les trois modes mentionnés de l’« acte dont on répond » (Ver­schulden). Considérer (überlegen) se dit en grec legein, logoV et repose dans l’apofainesqai, dans le faire-apparaître. L’orfèvre est co-responsable comme ce à partir de quoi la pro-duction et le reposer-sur-soi de la coupe sacrificielle trouvent et conservent leur première émergence[1]. Les trois modes précités de l’« acte dont on répond » doivent à la réflexion de l’orfèvre d’apparaître et d’entrer en jeu dans la production de la coupe ; ils lui doivent aussi la manière dont ils le font.

La coupe sacrificielle, présente et à notre disposition, est ainsi régie par les quatre modes de l’« acte dont on répond ». Ils diffèrent entre eux et sont pourtant solidaires les uns des autres. Qu’est-ce qui les unit au préalable ? Dans quel milieu joue le jeu concerté des quatre modes de l’« acte dont on répond » ? D’où provient l’unité des quatre causes ? Que veut dire, pensé à la grecque, cet « acte dont on répond » ?

Nous autres, hommes d’aujourd’hui, inclinons trop facilement à comprendre l’« acte dont on répond » en mode moral, comme un manquement ou encore à l’interpréter comme une sorte d’opéra­tion. Dans les deux cas, nous nous fermons le che­min conduisant vers le sens premier de ce qu’on a appelé plus tard « causalité ». Aussi longtemps que ce chemin ne s’ouvre pas à nous, nous n’aperce­vons pas non plus ce qu’est proprement cette ins­trumentalité qui repose dans la causalité.

Pour nous prémunir contre ces fausses interpré­tations de l’« acte dont on répond », nous éclaire­rons ses quatre modes en partant de ce dont ils ont à répondre. Pour reprendre notre exemple, ils répondent de ceci que la coupe d’argent est devant nous et à notre disposition comme chose servant au sacrifice. Être devant et à la disposition (upokeisqai) caractérisent la présence d’une chose présente (das Anwesen eines Anwesenden). Les quatre modes de l’acte dont on répond conduisent quelque chose vers son « apparaître ». Ils le laissent adve­nir dans l’« être-près-de » (An-wesen). Ils le libèrent dans cette direction et le laissent s’avan­cer (lassen… an), à savoir dans sa venue parfaite. L’acte dont on répond a le trait fondamental de ce laisser-s’avancer dans la venue. Au sens d’un pareil laisser-s’avancer, l’acte dont on répond est le « faire-venir » (Ver-an-lassen)[1]. Considérant le sen­timent qu’avaient les Grecs de l’« acte dont on répond », de l’aitia, nous donnons maintenant au mot ver-an-lassen un sens plus large (que le sens habituel), de façon que ce mot exprime l’essence de la causalité telle que les Grecs la pensaient. Au contraire, la signification courante et plus étroite d’« occasionner » n’évoque rien de plus qu’un choc initial et un déclenchement et désigne une sorte de cause secondaire dans l’ensemble de la causalité.

Dans quel domaine, cependant, joue le jeu concerté des quatre modes du « faire-venir » ? Ce qui n’est pas encore présent, ils le laissent arriver dans la présence. Ainsi sont-ils régis d’une façon une par un conduire, qui conduit une chose présente dans l’« apparaître ». Dans une phrase du Ban­quet (205b), Platon nous dit ce qu’est cet acte de conduire :

h gar toi ek tou mh ontoV eiV to on ionti otwoun aitia pasa esti poihsiV.

« Tout faire-venir (Veranlassung), pour ce — quel qu’il soit — qui passe et s’avance du non-présent dans la présence, est poihsiV, est pro-duc­tion (Her-vor-bringen). »

Le point essentiel est que nous prenions la pro-duc­tion dans toute sa portée et en même temps au sens des Grecs. Une pro-duction, poihsiV, n’est pas seulement la fabrication artisanale, elle n’est pas seulement l’acte poétique et artistique qui fait apparaître et informe en image. La fusiV par laquelle la chose s’ouvre d’elle-même, est aussi une pro-duction, est poihsiV. La fusiV est même poihsiV au sens le plus élevé. Car ce qui est présent fusei a en soi (en eautw) (cette possibilité de) s’ouvrir (qui est impliquée dans) la pro-duction, par exemple (la possibilité qu’a) la fleur de s’ouvrir dans la flo­raison. Au contraire, ce qui est pro-duit par l’arti­san ou l’artiste, par exemple la coupe d’argent, n’a pas en soi (la possibilité de) s’ouvrir (impliquée dans) la pro-duction, mais il l’a dans un autre (en allw), dans l’artisan ou dans l’artiste.

Les modes du faire-venir, les quatre causes, jouent donc à l’intérieur de la pro-duction. C’est par celle-ci que, chaque fois, vient au jour aussi bien ce qui croît dans la nature que ce qui est l’œuvre du métier ou des arts.

Mais comment a lieu la pro-duction, soit dans la nature, soit dans le métier ou dans l’art ? Qu’est-ce que le pro-duire, dans lequel joue le quadruple mode du faire-venir ? Le faire-venir concerne la présence de tout ce qui apparaît au sein du pro-duire. Le pro-duire fait passer de l’état caché à l’état non caché[1], il présente (bringt vor). Pro-duire (her-vor­-bringen) a lieu seulement pour autant que quelque chose de caché arrive dans le non-caché[1]. Cette arrivée repose, et trouve son élan, dans ce que nous appelons le dévoilement[1]. Les Grecs ont pour ce dernier le nom d’alhqeia, que les Romains ont tra­duit par veritas. Nous autres Allemands disons Wahrheit (vérité) et l’entendons habituellement comme l’exactitude de la représentation.

 

Où nous sommes-nous égarés ? Nous demandions ce qu’est la technique et sommes maintenant arri­vés devant l’alhqeia, devant le dévoilement. En quoi l’essence de la technique a-t-elle affaire avec le dévoilement ? Réponse : en tout. Car tout « pro­-duire » se fonde dans le dévoilement. Or, celui-ci rassemble en lui les quatre modes du faire-venir — la causalité — et les régit. Dans son domaine rentrent les fins et les moyens, et aussi l’instrumen­talité. Celle-ci passe pour être le trait fondamental de la technique. Si, précisant peu à peu notre question, nous demandons ce qu’est proprement la technique entendue comme moyen, alors nous arrivons au dévoilement. En lui réside la possibilité de toute fabrication productrice.

Ainsi la technique n’est pas seulement un moyen : elle est un mode du dévoilement. Si nous la consi­dérons ainsi, alors s’ouvre à nous, pour l’essence de la technique, un domaine tout à fait différent. C’est le domaine du dévoilement, c’est-à-dire de la véri-té ( Wahr-heit).

Cette perspective nous étonne. Il faut aussi qu’elle nous étonne, le plus longtemps possible, et d’une manière si pressante que nous prenions enfin au sérieux la simple question : que dit donc le mot de « technique » ? Le mot vient de grec : tecnikon désigne ce qui appartient à la tecnh. Quant au sens de ce dernier mot, nous devons tenir compte de deux points. D’abord tecnh ne désigne pas seu­lement le « faire » de l’artisan et son art, mais aussi l’art au sens élevé du mot et les beaux-arts. La tecnh fait partie du pro-duire, de la poihsiV ; elle est quelque chose de « poiétique ».

L’autre point à considérer au sujet du mot tecnh est encore plus important. Jusqu’à l’époque de Pla­ton, le mot tecnh est toujours associé au mot episthmh. Tous deux sont des noms de la connais­sance au sens le plus large. Ils désignent le fait de pouvoir se retrouver en quelque chose, de s’y connaître. La connaissance donne des ouvertures. En tant que telle, elle est un dévoilement. Dans une étude particulière (Eth. Nic., VI, ch. 3 et 4), Aristote distingue l’episthmh et la tecnh, et cela sous le rapport de ce qu’elles dévoilent et de la façon dont elles le dévoilent. La tecnh est un mode de l’alhqeuein. Elle dévoile ce qui ne se pro-duit pas soi-même et n’est pas encore devant nous, ce qui peut donc prendre, tantôt telle apparence, telle tournure, et tantôt telle autre. Qui construit une maison ou un bateau, qui façonne une coupe sacrificielle dévoile la chose à pro-duire suivant les pers­pectives des quatre modalités du « faire-venir ». Ce dévoilement rassemble au préalable l’apparence extérieure et la matière du bateau ou de la maison, dans la perspective de la chose achevée et complète­ment vue, et il arrête à partir de là les modalités de la fabrication. Ainsi le point décisif, dans la tecnh, ne réside aucunement dans l’action de faire et de manier, pas davantage dans l’utilisation de moyens, mais dans le dévoilement dont nous parlons. C’est comme dévoilement, non comme fabrication, que la tecnh est une pro-duction.

Il suffit ainsi de montrer ce que dit le mot tecnh et comment les Grecs concevaient ce qu’il désigne pour que nous soyons conduits vers la même connexion qui s’est révélée à nous, lorsque nous recherchions ce qu’était en vérité l’instrumentalité en tant que telle.

La technique est un mode du dévoilement. La technique déploie son être (west) dans la région où le dévoilement et la non-occultation, où alhqeia, où la vérité a lieu.

À cette détermination de la région où doit être cherchée l’essence de la technique, on peut objec­ter qu’elle est certes valable pour la pensée grecque et qu’à mettre les choses au mieux elle convient pour la technique artisanale, mais qu’elle n’est pas applicable à la technique moderne, qui est motori­sée. Or, c’est elle précisément (la technique moderne) et elle seule l’élément inquiétant qui nous pousse à demander ce qu’est « la » technique. On dit que la technique moderne est différente de toutes celles d’autrefois, au point de ne pouvoir leur être compa­rée, parce qu’elle est fondée sur la science moderne, exacte, de la nature. Entre temps, on a vu claire­ment que l’inverse aussi était vrai : la physique moderne, en tant qu’expérimentale, dépend d’un matériel technique et est liée aux progrès de la construction des appareils. Cette relation réciproque de la technique et de la physique est bien exacte ; mais la constatation qui en est faite demeure une simple constatation « historique[1] » de faits et elle ne nous dit rien du fondement de cette relation réciproque. La question décisive demeure pourtant : quelle est donc l’essence de la technique moderne, pour que celle-ci puisse s’aviser d’utiliser les sciences exactes de la nature ?

Qu’est-ce que la technique moderne ? Elle aussi est un dévoilement. C’est seulement lorsque nous arrêtons notre regard sur ce trait fondamental que ce qu’il y a de nouveau dans la technique moderne se montre à nous.

Le dévoilement, cependant, qui régit la technique moderne ne se déploie pas en une pro-duction au sens de la poihsiV. Le dévoilement qui régit la technique moderne est une pro-vocation (Heraus­fordern) par laquelle la nature est mise en demeure de livrer une énergie qui puisse comme telle être extraite (herausgefördert) et accumulée. Mais ne peut-on en dire autant du vieux moulin à vent ? Non : ses ailes tournent bien au vent et sont livrées directement à son souffle. Mais si le moulin à vent met à notre disposition l’énergie de l’air en mouve­ment, ce n’est pas pour l’accumuler.

Une région, au contraire, est pro-voquée à l’ex­traction de charbon et de minerais. L’écorce ter­restre se dévoile aujourd’hui comme bassin houiller, le sol comme entrepôt de minerais. Tout autre appa­raît le champ que le paysan cultivait autrefois, alors que cultiver (bestellen) signifiait encore : entourer de haies et entourer de soins. Le travail du paysan ne pro-voque pas la terre cultivable. Quand il sème le grain, il confie la semence aux forces de croissance et il veille à ce qu’elle prospère. Dans l’intervalle, la culture des champs, elle aussi, a été prise dans le mouvement aspirant d’un mode de culture (Bestellen) d’un autre genre, qui requiert (stellt) la nature. Il la requiert au sens de la pro-vocation. L’agriculture est aujourd’hui une indus­trie d’alimentation motorisée. L’air est requis pour la fourniture d’azote, le sol pour celle de minerais, le minerai par exemple pour celle d’uranium, celui-ci pour celle d’énergie atomique, laquelle peut être libérée pour des fins de destruction ou pour une utilisation pacifique.

Le « requérir », qui pro-voque les énergies natu­relles, est un « avancement » (ein Fördern) en un double sens. Il fait avancer, en tant qu’il ouvre et met au jour. Cet avancement, toutefois, vise au préalable à faire avancer une autre chose, c’est-à-dire à la pousser en avant vers son utilisation maxi­mum et aux moindres frais. Le charbon extrait (gefördert) dans le bassin houiller n’est pas « mis là » pour qu’il soit simplement là et qu’il soit là n’importe où. Il est stocké, c’est-à-dire qu’il est sur place pour que la chaleur solaire emmagasinée en lui puisse être « commise ». Celle-ci est pro­voquée à livrer une forte chaleur, laquelle est commise (bestellt) à la livraison de la vapeur, dont la pression actionne un mécanisme et par là main­tient une fabrique en activité.

La centrale électrique est mise en place dans le Rhin. Elle le somme (stellt) de livrer sa pression hydraulique, qui somme à son tour les turbines de tourner. Ce mouvement fait tourner la machine dont le mécanisme produit le courant électrique, pour lequel la centrale régionale et son réseau sont commis aux fins de transmission. Dans le domaine de ces conséquences s’enchaînant l’une l’autre à partir de la mise en place de l’énergie électrique, le fleuve du Rhin apparaît, lui aussi, comme quelque chose de commis. La centrale n’est pas construite dans le courant du Rhin comme le vieux pont de bois qui depuis des siècles unit une rive à l’autre. C’est bien plutôt le fleuve qui est muré dans la centrale. Ce qu’il est aujourd’hui comme fleuve, à savoir fournisseur de pression hydraulique, il l’est de par l’essence de la centrale. Afin de voir et de mesurer, ne fût-ce que de loin, l’élément mons­trueux qui domine ici, arrêtons-nous un instant sur l’opposition qui apparaît entre les deux intitulés : « Le Rhin », muré dans l’usine d’énergie, et « Le Rhin », titre de cette œuvre d’art qu’est un hymne de Hölderlin. Mais le Rhin, répondra-t-on, demeure de toute façon le fleuve du paysage. Soit, mais comment le demeure-t-il ? Pas autrement que comme un objet pour lequel on passe une commande (bes­tellbar), l’objet d’une visite organisée par une agence de voyages, laquelle a constitué (bestellt) là-bas une industrie des vacances.

Le dévoilement qui régit complètement la tech­nique moderne a le caractère d’une interpellation (Stellen) au sens d’une pro-vocation. Celle-ci a lieu lorsque l’énergie cachée dans la nature est libérée, que ce qui est ainsi obtenu est transformé, que le transformé est accumulé, l’accumulé à son tour réparti et le réparti à nouveau commué. Obtenir, transformer, accumuler, répartir, commuer sont des modes du dévoilement. Mais celui-ci ne se déroule pas purement et simplement. Il ne se perd pas non plus dans l’indéterminé. Le dévoilement se dévoile à lui-même ses propres voies, enchevêtrées de façons multiples, et il se les dévoile en tant qu’il les dirige. La direction elle-même, de son côté, est partout assurée. Direction et assurance (de direction) sont même les traits principaux du dévoilement qui pro­voque.

Maintenant quelle sorte de dévoilement convient à ce qui se réalise par l’interpellation pro-voquante ? Ce qui se réalise ainsi est partout commis à être sur-le-champ au lieu voulu, et à s’y trouver de telle façon qu’il puisse être commis à une commission ultérieure[1]. Ce qui est ainsi commis a sa propre position-et-stabilité (Stand). Cette position stable nous l’appelons le « fonds » (Bestand). Le mot dit ici plus que stock et des choses plus essentielles. Le mot « fonds » est maintenant promu à la dignité d’un titre[1]. Il ne caractérise rien de moins que la manière dont est présent tout ce qui est atteint par le dévoilement qui pro-voque. Ce qui est là (steht) au sens du fonds (Bestand) n’est plus en face de nous comme objet (Gegenstand).

Mais un avion commercial, posé sur sa piste de départ, est pourtant un objet ! Certainement. Nous pouvons nous représenter ainsi cet engin. Mais alors il cache ce qu’il est et la façon dont il est. Sur la piste où il se tient, il ne se dévoile comme fonds que pour autant qu’il est commis à assurer la pos­sibilité d’un transport. Pour cela il faut qu’il soit commissible, c’est-à-dire prêt à s’envoler, et qu’il le soit dans toute sa construction, dans chacune de ses parties. (Ce serait ici le lieu d’examiner la définition que Hegel donne de la machine, à savoir un instrument indépendant. Du point de vue de l’instrument artisanal, cette caractérisation est exacte. Mais ainsi justement la machine n’est pas pensée à partir de l’essence de la technique, dont pourtant elle relève. Du point de vue du fonds, la machine est absolument dépendante ; car elle tient son être uniquement d’une commission donnée à du commissible.)

Si en ce moment, où nous tentons de montrer la technique moderne comme le dévoilement qui pro­voque, les expressions « interpeller », « commettre », « fonds » s’imposent à nous et s’accumulent d’une manière sèche, uniforme, donc ennuyeuse, ce fait a sa raison d’être dans le sujet qui est en question.

Qui accomplit l’interpellation pro-voquante, par laquelle ce qu’on appelle le réel est dévoilé comme fonds ? L’homme, manifestement. Dans quelle mesure peut il opérer un pareil dévoilement ? L’homme peut sans doute, de telle ou telle façon, se représenter ou façonner ceci ou cela, ou s’y adonner ; mais il ne dispose point de la non-occultation dans laquelle chaque fois le réel se montre ou se dérobe. Si depuis Platon le réel se montre dans la lumière d’idées, ce n’est pas Platon qui en est cause. Le penseur a seulement répondu à ce qui se déclarait à lui.

C’est seulement pour autant que, de son côté, l’homme est déjà pro-voqué à libérer les énergies naturelles que ce dévoilement qui commet peut avoir lieu. Lorsque l’homme y est pro-voqué, y est commis, alors l’homme ne fait-il pas aussi partie du fonds, et d’une manière encore plus originelle que la nature ? La façon dont on parle couramment de matériel humain, de l’effectif des malades d’une clinique, le laisserait penser. Le garde forestier qui mesure le bois abattu et qui en apparence suit les mêmes chemins et de la même manière que le fai­sait son grand-père est aujourd’hui, qu’il le sache ou non, commis par l’industrie du bois. Il est commis à faire que la cellulose puisse être commise et celle-ci de son côté est provoquée par les demandes de papier pour les journaux et les magazines illustrés. Ceux-ci, à leur tour, interpellent l’opinion publique, pour qu’elle absorbe les choses imprimées, afin qu’elle-même puisse être commise à une formation d’opinion dont on a reçu la commande. Mais jus­tement parce que l’homme est pro-voqué d’une façon plus originelle que les énergies naturelles, à savoir au « commettre », il ne devient jamais pur fonds. En s’adonnant à la technique, il prend part au commettre comme à un mode du dévoilement. Or, la non-occultation elle-même, à l’intérieur de laquelle le commettre se déploie, n’est jamais le fait de l’homme, aussi peu que l’est le domaine que déjà l’homme traverse, chaque fois que comme sujet il se rapporte à un objet.

Où et comment a lieu le dévoilement, s’il n’est pas le simple fait de l’homme ? Nous n’avons pas à aller chercher bien loin. Il est seulement néces­saire de percevoir sans prévention ce qui a tou­jours réclamé l’homme dans une parole à lui adres­sée, et cela d’une façon si décidée qu’il ne peut jamais être homme, si ce n’est comme celui auquel une telle parole s’adresse. Partout où l’homme ouvre son œil et son oreille, déverrouille son cœur, se donne à la pensée et considération d’un but, partout où il forme et œuvre, demande et rend grâces, il se trouve déjà conduit dans le non-caché. La non-occultation de ce dernier s’est déjà pro­duite, aussi souvent qu’elle é-voque l’homme dans les modes du dévoilement qui lui sont mesurés et assignés. Quand l’homme à l’intérieur de la non-occultation dévoile à sa manière ce qui est présent, il ne fait que répondre à l’appel de la non-occultation, là même où il le contredit. Ainsi quand l’homme cherchant et considérant suit à la trace[1] la nature comme un district de sa représentation, alors il est déjà réclamé par un mode du dévoilement, qui le pro-voque à aborder la nature comme un objet de recherche, jusqu’à ce que l’objet, lui aussi, dispa­raisse dans le sans-objet du fonds.

Ainsi la technique moderne, en tant que dévoi­lement qui commet, n’est-elle pas un acte pure­ment humain. C’est pourquoi il nous faut prendre telle qu’elle se montre cette pro-vocation qui met l’homme en demeure de commettre le réel comme fonds. Cette pro-vocation rassemble l’homme dans le commettre. Pareil « rassemblant » concentre l’homme (sur la tâche) de commettre le réel comme fonds.

Ce qui originellement déploie les monts (Berge) en lignes et les traverse comme une réunion de plis, c’est le « rassemblant » que nous appelons Gebirg (montagnes).

Ce qui rassemble d’une façon originelle et à par­tir de quoi se déploient les modes de notre humeur nous l’appelons le cœur (Gemüt).

Maintenant cet appel pro-voquant qui rassemble l’homme (autour de la tâche) de commettre comme fonds ce qui se dévoile, nous l’appelons — l’Arrai­sonnement[1].

Nous nous risquons à employer ce mot (Gestell) dans un sens qui jusqu’ici était parfaitement inso­lite.

Suivant sa signification habituelle, le mot Ge­stell désigne un objet d’utilité, par exemple une éta­gère pour livres. Un squelette s’appelle aussi un Gestell. Et l’utilisation du mot Gestell qu’on exige maintenant de nous[1] parait aussi affreuse que ce squelette, pour ne rien dire de l’arbitraire avec lequel les mots d’une langue faite sont ainsi mal­traités. Peut-on pousser la bizarrerie encore plus loin ? Sûrement pas. Seulement cette bizarrerie est un vieil usage de la pensée. Et les penseurs, à vrai dire, s’y conforment justement lorsqu’il s’agit de penser ce qu’il y a de plus élevé. Nous autres, tard-venus, ne pouvons plus mesurer la portée de l’acte par lequel Platon ose employer le mot eidoV pour ce qui déploie son être en tout et en un cha­cun. Car, dans la langue de tous les jours, eidoV signifie l’aspect qu’une chose visible offre à notre œil corporel. Platon exige cependant de ce mot quelque chose de très insolite : qu’il désigne ce qui précisément n’est pas, n’est jamais perceptible par les yeux du corps. Mais même ainsi on n’en a pas encore fini avec l’extraordinaire. Car idea ne désigne pas seulement l’aspect non sensible de ce qui est sensiblement visible. Ce qui constitue l’essence dans ce qu’on peut entendre, toucher, sentir, dans tout ce qui est de quelque manière accessible : cela est appelé « aspect », idea, et est aussi tel. Au regard de ce que Platon, ici et dans d’autres cas, exige de la langue et de la pensée, l’usage que nous nous permettons de faire en ce moment du mot Gestell pour désigner l’essence de la technique moderne, est presque inoffensif. Cet usage que nous deman­dons, cependant, demeure une exigence et prête à malentendu.

Arraisonnement (Ge-stell) : ainsi appelons-nous le rassemblant de cette interpellation (Stellen) qui requiert l’homme, c’est-à-dire qui le pro-voque à dévoiler le réel comme fonds dans le mode du « commettre ». Ainsi appelons-nous le mode de dévoilement qui régit l’essence de la technique moderne et n’est lui-même rien de technique. Fait en revanche partie de ce qui est technique tout ce que nous connaissons en fait de tiges, de pistons, d’échafaudages, tout ce qui est pièce constitu­tive de ce qu’on appelle un montage. Le montage, cependant, avec les pièces constitutives mention­nées, rentre dans le domaine du travail technique, qui répond toujours à la pro-vocation de l’Arrai­sonnement, mais n’est jamais ce dernier ni, encore moins, ne le produit.

 

Dans l’appellation Ge-stell (« Arraisonnement »), le verbe stellen ne désigne pas seulement la pro-vocation, il doit conserver en même temps les résonances d’un autre stellen dont il dérive, à savoir celles de cet her-stellen (« placer debout devant » « fabriquer ») qui est uni à dar-stellen (« mettre sous les yeux », « exposer ») et qui, au sens de la poihsiV, fait apparaître la chose présente dans la non-occul­tation. Cette production qui fait apparaître, par exemple, l’érection d’une statue dans l’enceinte du temple, et d’autre part le commettre pro-voquant que nous considérons en ce moment sont sans doute radicalement différents et demeurent pourtant appa­rentés dans leur être. Tous deux sont des modes du dévoilement, de l’alhqeia. Dans l’Arraisonne­ment se produit (ereignet sich) cette non-occulta­tion, conformément à laquelle le travail de la tech­nique moderne dévoile le réel comme fonds. Aussi n’est-elle ni un acte humain ni encore moins un simple moyen inhérent à un pareil acte. La concep­tion purement instrumentale, purement anthropo­logique, de la technique devient caduque dans son principe ; on ne saurait la compléter par une expli­cation métaphysique ou religieuse qui lui serait simplement annexée.

Il reste vrai toutefois que l’homme de l’âge tech­nique est pro-voqué au dévoilement d’une manière qui est particulièrement frappante. Le dévoilement concerne d’abord la nature comme étant le principal réservoir du fonds d’énergie. Le comportement « commettant » de l’homme, d’une manière corres­pondante, se révèle d’abord dans l’apparition de la science moderne, exacte, de la nature. Le mode de représentation propre à cette science suit à la trace la nature considérée comme un complexe calculable de forces. La physique moderne n’est pas une phy­sique expérimentale parce qu’elle applique à la nature des appareils pour l’interroger, mais inver­sement : c’est parce que la physique — et déjà comme pure théorie — met la nature en demeure (stellt) de se montrer comme un complexe calculable et prévisible de forces que l’expérimentation est commise à l’interroger, afin qu’on sache si et comment la nature ainsi mise en demeure répond à l’appel.

Mais la science mathématique de la nature a vu le jour près de deux siècles avant la technique moderne. Comment donc aurait-elle pu être alors déjà placée au service de cette dernière ? Les faits témoignent du contraire. La technique moderne n’a-t-elle pas fait ses premiers pas seulement lors­qu’elle a pu s’appuyer sur la science exacte de la nature ? Du point de vue des calculs de l’« his­toire », l’objection demeure correcte. Pensée au sens de l’histoire, elle passe à côté du vrai[1].

La théorie de la nature élaborée par la physique moderne a préparé les chemins, non pas à la tech­nique en premier lieu, mais à l’essence de la tech­nique moderne. Car le rassemblement qui pro-voque et conduit au dévoilement commettant règne déjà dans la physique. Mais, en elle, il n’arrive pas encore à se manifester proprement lui-même. La physique moderne est le précurseur de l’Arraisonnement, précurseur encore inconnu dans son origine. L’essence de la technique moderne se cache encore plus longtemps, là même où l’on invente déjà des moteurs, là même où l’électrotechnique trouve sa voie, où la technique de l’atome est mise en train.

Tout ce qui est essentiel (alles Wesende), et non pas seulement l’essence de la technique moderne, se tient partout en retrait le plus longtemps possible. Néanmoins, sous le rapport de sa puissance rectrice, il demeure ce qui précède toute autre chose : ce qui vient des tout premiers temps. Les penseurs grecs avaient quelque connaissance de cet état de choses lorsqu’ils disaient : « Plus tôt une chose s’ouvre et exerce sa puissance, et plus tard elle se manifeste à nous autres hommes. » L’aube originelle ne se montre à l’homme qu’en dernier lieu. Aussi s’efforcer, dans le domaine de la pensée, de pénétrer d’une façon encore plus initiale ce qui a été pensé au commencement n’est pas l’effet d’une volonté absurde de ranimer le passé, mais le fait d’une disposition calme, où l’on est prêt à s’étonner de ce qui vient à nous de l’aube première.

Pour la chronologie de l’« histoire », la science moderne de la nature a commencé au XVIIe siècle. Au contraire, la technique à base de moteurs ne s’est pas développée avant la seconde moitié du XVIIIe siècle. Seulement ce qui est plus tardif pour la constatation « historique », la technique moderne, est antérieur pour l’histoire, du point de vue de l’essence qui est en lui et qui le régit.

Si, de plus en plus, la physique moderne doit s’accommoder du fait que son domaine de représentation échappe à toute intuition, ce renoncement ne lui est pas dicté par quelque commission de savants. Il est pro-voqué par le pouvoir de l’Arraisonnement, qui exige que la nature puisse être commise comme fonds. C’est pourquoi, quel que soit le mouvement par lequel la physique s’éloigne du mode de représentation exclusivement tourné vers les objets et qui encore récemment était le seul qui comptât, il est une chose à laquelle elle ne peut jamais renoncer : à savoir que la nature réponde à l’appel d’une manière d’ailleurs quelconque, mais saisissable par le calcul et qu’elle puisse demeurer commise en tant que système d’informations. Ce système se détermine alors à partir d’une conception encore une fois modifiée de la causalité. Celle-ci ne présente plus maintenant, ni le caractère du « faire-venir pro-ducteur[1] » ni le mode de la causa efficiens, encore moins celui de la causa formalis. La causalité paraît se rétracter et n’être plus qu’une notification pro-voquée de fonds à mettre en sûreté tous à la fois ou les uns après les autres. À cette rétraction de la causalité correspondrait le processus de la modération croissante des prétentions, tel que Heisenberg, dans sa conférence, l’a exposé d’une manière saisissante (W. Heisenberg, Das Naturbild in der heutigen Physik L’image de la nature dans la physique contemporaine »), dans Die Künste im technischen Zeitalter Les arts à l’époque de la technique »), Munich, 1954, p. 43 et suiv.).

C’est parce que l’essence de la technique moderne réside dans l’Arraisonnement que cette technique doit utiliser la science exacte de la nature. Ainsi naît l’apparence trompeuse que la technique moderne est de la science naturelle appliquée. Cette apparence peut se soutenir aussi longtemps que nous ne questionnons pas suffisamment et qu’ainsi nous ne découvrons ni l’origine essentielle de la science moderne ni encore moins l’essence de la technique moderne.

 

 

Nous demandons ce qu’est la technique, afin de mettre en lumière notre rapport à son essence. L’essence de la technique moderne se montre dans ce que nous avons appelé l’Arraisonnement. Seulement le faire observer ne répond aucunement à la question concernant la technique, si répondre veut dire correspondre, à savoir à l’essence de ce qui est en cause.

Où nous voyons-nous maintenant conduits, si nous avançons d’un pas encore dans la méditation de ce qu’est l’Arraisonnement lui-même comme tel ? Il n’est rien de technique, il n’a rien d’une machine. Il est le mode suivant lequel le réel se dévoile comme fonds. Nous demandons encore : ce dévoilement a-t-il lieu quelque part au delà de tout acte humain ? Non. Mais il n’a pas lieu non plus dans l’homme seulement, ni par lui d’une façon déterminante.

L’Arraisonnement est ce qui rassemble cette interpellation, qui met l’homme en demeure de dévoiler le réel comme fonds dans le mode du « commettre ». En tant qu’il est ainsi pro-voqué, l’homme se tient dans le domaine essentiel de l’Arraisonnement. Il ne pourrait aucunement assumer après coup une relation avec lui. C’est pourquoi la question de savoir comment nous pouvons entrer dans un rapport avec l’essence de la technique, une pareille question sous cette forme arrive toujours trop tard. Mais il est une question qui n’arrive jamais trop tard : c’est celle qui demande si nous prenons expressément conscience de nous-mêmes comme de ceux dont le faire et le non-faire sont partout, d’une manière ouverte ou cachée, pro-voqués par l’Arraisonnement. La question surtout n’arrive jamais trop tard, de savoir si et comment nous nous engageons proprement dans le domaine où l’Arraisonnement lui-même a son être.

L’essence de la technique moderne met l’homme sur le chemin de ce dévoilement par lequel, d’une manière plus ou moins perceptible, le réel partout devient fonds. Mettre sur un chemin — se dit, dans notre langue, envoyer. Cet envoi (Schicken) qui rassemble et qui peut seul mettre l’homme sur un chemin du dévoilement, nous le nommons destin (Geschick). C’est à partir de lui que la substance (Wesen) de toute histoire se détermine. L’histoire n’est pas seulement l’objet de l’« histoire », pas plus qu’elle n’est seulement l’accomplissement de l’activité humaine. Celle-ci ne devient historique que lorsqu’elle est en rapport avec une dispensation du destin[1] (Cf. Vom Wesen der Wahrheit, 1930, 1re éd., 1943, p. 16 et suiv.). Et c’est seulement lorsque le destin nous « envoie » dans le mode objectivant de représentation qu’il rend ce qui relève de l’histoire accessible comme objet à l’« histoire », c’est-à-dire à une science, et qu’il rend possible, à partir de là, l’assimilation courante de l’historique à l’« historique ».

En tant qu’il est la pro-vocation au commettre, l’Arraisonnement envoie dans un mode du dévoilement. L’Arraisonnement, comme tout mode de dévoilement, est un envoi du destin. La pro-duction la poihsiV, elle aussi, est destin au sens indiqué.

La non-occultation de ce qui est suit toujours un chemin de dévoilement. L’homme dans tout son être est toujours régi par le destin du dévoilement. Mais ce n’est jamais la fatalité d’une contrainte. Car l’homme, justement, ne devient libre que pour autant qu’il est inclus dans le domaine du destin et qu’ainsi il devient un homme qui écoute, non un serf que l’on commande[1].

L’essence de la liberté n’est pas ordonnée originellement à la volonté, encore moins à la seule causalité du vouloir humain.

La liberté régit ce qui est libre au sens de ce qui est éclairé, c’est-à-dire dévoilé. L’acte du dévoile­ment, c’est-à-dire de la vérité, est ce à quoi la liberté est unie par la parenté la plus proche et la plus intime. Tout dévoilement appartient à une mise à l’abri et à une occultation. Mais ce qui libère, le secret, est caché et toujours en train de se cacher. Tout dévoilement vient de ce qui est libre, va à ce qui est libre et conduit vers ce qui est libre. La liberté de ce qui est libre ne consiste, ni dans la licence de l’arbitraire, ni dans la sou­mission à de simples lois. La liberté est ce qui cache en éclairant et dans la clarté duquel flotte ce voile qui cache l’être profond (das Wesende) de toute vérité et fait apparaître le voile comme ce qui cache. La liberté est le domaine du destin qui chaque fois met en chemin un dévoilement.

L’essence de la technique moderne réside dans l’Arraisonnement et celui-ci fait partie du destin de dévoilement : ces propositions disent autre chose que les affirmations, souvent entendues, que la technique est la fatalité de notre époque, où fatalité signifie : ce qu’il y a d’inévitable dans un pro­cessus qu’on ne peut modifier.

Quand au contraire nous considérons l’essence de la technique, alors l’Arraisonnement nous appa­raît comme un destin de dévoilement. Ainsi nous séjournons déjà dans l’élément libre du destin, lequel ne nous enferme aucunement dans une morne contrainte, qui nous forcerait à nous jeter tête baissée dans la technique ou, ce qui reviendrait au même, à nous révolter inutilement contre elle et à la condamner comme œuvre diabolique. Au contraire : quand nous nous ouvrons proprement à l’essence de la technique, nous nous trouvons pris, d’une façon inespérée, dans un appel libérateur.

L’essence de la technique réside dans l’Arraison­nement. Sa puissance fait partie du destin. Parce que celui-ci met chaque fois l’homme sur un che­min de dévoilement, l’homme ainsi mis en chemin, avance sans cesse au bord d’une possibilité : qu’il poursuive et fasse progresser seulement ce qui a été dévoilé dans le « commettre » et qu’il prenne toutes mesures à partir de là. Ainsi se ferme une autre pos­sibilité : que l’homme se dirige plutôt, et davantage, et d’une façon toujours plus originelle, vers l’être du non-caché et sa non-occultation, pour percevoir comme sa propre essence son appartenance au dévoilement : appartenance qui est tenue en main[1].

Placé entre ces deux possibilités, l’homme est exposé à une menace partant du destin. Le destin du dévoilement comme tel est dans chacun de ses modes, donc nécessairement, danger.

De quelque manière que le destin du dévoile­ment exerce sa puissance, la non-occultation, dans laquelle se montre chaque fois ce qui est, recèle le danger que l’homme se trompe au sujet du non-caché et qu’il l’interprète mal. Ainsi, là où toute chose présente apparaît dans la lumière de la connexion cause-effet, Dieu lui-même peut perdre, dans la représentation (que nous nous faisons de lui), tout ce qu’il a de saint et de sublime, tout ce que son éloignement a de mystérieux. Dieu, vu à la lumière de la causalité, peut tomber au rang d’une cause, de la causa efficiens. Alors, et même à l’intérieur de la théologie, il devient le Dieu des phi­losophes, à savoir de ceux qui déterminent le non-caché et le caché suivant la causalité du « faire », sans jamais considérer l’origine essentielle de cette causalité.

De même la non-occultation suivant laquelle la nature se révèle comme un effet complexe et cal­culable de forces peut sans doute autoriser des constatations exactes ; mais, justement en raison de ces succès, elle peut demeurer le danger que le vrai se dérobe au milieu de toute cette exactitude.

Le destin de dévoilement n’est pas en lui-même un danger quelconque, il est le danger.

Mais, si le destin nous régit dans le mode de l’Arraisonnement, alors il est le danger suprême. Le danger se montre à nous de deux côtés diffé­rents. Aussitôt que le non-caché n’est même plus un objet pour l’homme, mais qu’il le concerne exclusivement comme fonds, et que l’homme, à l’intérieur du sans-objet, n’est plus que le commettant du fonds, — alors l’homme suit son chemin à l’extrême bord du précipice, il va vers le point où lui-même ne doit plus être pris que comme fonds. Cependant c’est justement l’homme ainsi menacé qui se ren­gorge et qui pose au seigneur de la terre. Ainsi s’étend l’apparence que tout ce que l’on rencontre ne subsiste qu’en tant qu’il est le fait de l’homme. Cette apparence nourrit à son tour une dernière illusion : il nous semble que partout l’homme ne rencontre plus que lui-même. Heisenberg a eu pleine­ment raison de faire remarquer qu’à l’homme d’au­jourd’hui le réel ne peut se présenter autrement (loc. cit., p. 60 et suiv.). Pourtant aujourd’hui l’homme précisément ne se rencontre plus lui-même en vérité nulle part, c’est-à-dire qu’il ne rencontre plus nulle part son être (Wesen). L’homme se conforme d’une façon si décidée à la pro-vocation de l’Arraisonnement qu’il ne perçoit pas celui-ci comme un appel exigeant, qu’il ne se voit pas lui-même comme celui auquel cet appel s’adresse et qu’ainsi lui échappent toutes les manières (dont il pourrait comprendre) comment, en raison de son être, il ek-siste dans le domaine d’un appel et pour­quoi il ne peut donc jamais ne rencontrer que lui-même.

Mais l’Arraisonnement ne menace pas seulement l’homme dans son rapport à lui-même et à tout ce qui est. En tant que destin il renvoie à ce dévoile­ment qui est de la nature du « commettre ». Là où celui-ci domine, il écarte toute autre possibilité de dévoilement. L’Arraisonnement cache surtout cet autre dévoilement, qui, au sens de la poihsiV, pro­-duit et fait paraître la chose présente. Comparée à cet autre dévoilement, la mise en demeure pro­voquante pousse dans le rapport inverse à ce qui est. Là où domine l’Arraisonnement, direction et mise en sûreté du fonds marquent tout dévoilement de leur empreinte. Ils ne laissent même plus appa­raître leur propre trait fondamental, à savoir ce dévoilement comme tel.

Ainsi l’Arraisonnement pro-voquant ne se borne-t-il pas à occulter un mode précédent de dévoilement, le pro-duire, mais il occulte aussi le dévoilement comme tel et, avec lui, ce en quoi la non-occultation, c’est-à-dire la vérité, se produit (sich ereignet).

L’Arraisonnement nous masque l’éclat et la puis­sance de la vérité.

Le destin qui envoie dans le commettre est ainsi l’extrême danger. La technique n’est pas ce qui est dangereux. Il n’y a rien de démoniaque dans la technique, mais il y a le mystère de son essence. C’est l’essence de la technique, en tant qu’elle est un destin de dévoilement, qui est le danger. Le sens modifié du mot Ge-stell  l’Arraisonnement ») nous deviendra peut-être un peu plus familier, si nous pensons Ge-stell au sens de Geschick (destin) et de Gefahr (danger).

La menace qui pèse sur l’homme ne provient pas en premier lieu des machines et appareils de la tech­nique, dont l’action peut éventuellement être mor­telle. La menace véritable a déjà atteint l’homme dans son être. Le règne de l’Arraisonnement nous menace de l’éventualité qu’à l’homme puisse être refusé de revenir à un dévoilement plus originel et d’entendre ainsi l’appel d’une vérité plus initiale.

Aussi, là où domine l’Arraisonnement, y a-t-il danger au sens le plus élevé.

Mais, il y a danger, aussi

Croît ce qui sauve.

Considérons avec soin la parole de Hölderlin. Que veut dire « sauver » ? Nous sommes habitués à penser que ce mot veut dire simplement : saisir encore à temps ce qui est menacé de destruction pour le mettre en sûreté dans sa permanence anté­rieure. Mais « sauver » veut dire davantage. « Sau­ver » est : reconduire dans l’essence, afin de faire apparaître celle-ci, pour la première fois, de la façon qui lui est propre[1]. Si l’essence de la technique, l’Arraisonnement, est le péril suprême et si en même temps Hölderlin dit vrai, alors la domi­nation de l’Arraisonnement ne peut se borner à rendre méconnaissable toute clarté de tout dévoilement, tout rayonnement de la vérité. Alors il faut au contraire que ce soit justement l’essence de la technique qui abrite en elle la croissance de ce qui sauve. Mais alors un regard suffisamment aigu, posé sur ce qu’est l’Arraisonnement en tant qu’un destin de dévoilement, ne pourrait-il faire apparaître, dans sa naissance même, ce qui sauve ?

Comment « ce qui sauve » croît-il aussi, là où il y a danger ? Là où une chose croît, elle prend racine, c’est à partir de là qu’elle se développe. L’un et l’autre processus échappe aux regards, il a lieu dans le silence et en son temps. Mais, si nous nous fions à la parole du poète, nous ne devons justement pas nous attendre à pouvoir, sans médiation ni prépa­ration, saisir « ce qui sauve » là où il y a danger. C’est pourquoi, il nous faut maintenant considérer au préalable comment ce qui sauve s’enracine, et même à la plus grande profondeur, dans ce qui est l’extrême danger : la domination de l’Arraisonnement, et comment il se développe à partir de là. Pour considérer ces points, il est nécessaire de faire un dernier pas sur notre chemin, afin de fixer sur le danger un regard encore plus clair. Il nous faut donc demander à nouveau ce qu’est la technique : car, d’après ce que nous avons dit, c’est dans son essence que « ce qui sauve » prend racine et se développe.

Mais comment pourrions-nous, dans l’essence de la technique, apercevoir « ce qui sauve », aussi longtemps que nous n’examinons pas dans quelle acception du mot « essence » l’Arraisonnement est proprement l’essence de la technique ?

Jusqu’ici nous avons compris le mot « essence » (Wesen) dans sa signification courante. Dans le langage philosophique de l’École, « essence » veut dire : ce que quelque chose est, en latin quid. La quiddité[1] répond à la question concernant l’es­sence. Ce qui, par exemple, convient à toutes les espèces d’arbres, au chêne, au hêtre, au bouleau, au sapin, est la même « arboréité ». Dans celle-ci entendue comme genre commun, comme « univer­sel », rentrent les arbres réels et possibles. Mainte­nant l’essence de la technique, l’Arraisonnement, est-il le genre commun de tout ce qui est technique ? S’il en était ainsi alors la turbine à vapeur, la sta­tion émettrice de T.S.F., le cyclotron, seraient autant d’arraisonnements. Mais ici le mot Gestell ne désigne pas un instrument ni aucune espèce d’ap­pareil. Encore moins désigne-t-il le concept général applicable à de pareils « fonds ». Les machines et les appareils sont aussi peu des cas particuliers ou des espèces de l’Arraisonnement que le sont l’homme au tableau de commande ou l’ingénieur dans le bureau des constructions. Tout cela sans doute chaque chose à sa façon, rentre dans l’Arraisonnement, soit comme partie intégrante d’un fonds, ou comme fonds, ou comme commettant, mais l’Arraisonnement n’est jamais l’essence de la technique au sens d’un genre. L’Arraisonnement est un mode « destinal[1] » du dévoilement, à savoir le mode provoquant. Le dévoilement pro-ducteur, la poihsiV est aussi un pareil mode « destinal ». Mais ces modes ne sont pas des espèces qui, ordonnées entre elles, tomberaient sous le concept de dévoilement. Le dévoilement est ce destin qui, chaque fois, subitement et d’une façon inexplicable pour toute pensée se répartit en dévoilement pro-ducteur et en dévoilement pro-voquant et se donne à l’homme en partage. Dans le dévoilement pro-ducteur, le dévoilement pro-voquant a son origine qui est liée au destin. Mais en même temps, par l’effet du destin, l’Arraisonnement rend méconnaissable la poihsiV.

Ainsi l’Arraisonnement, en tant que destin de dévoilement, est sans doute l’essence de la technique, mais il n’est jamais essence au sens du genre et de l’essentia. Si nous faisons attention à ce point nous sommes frappés par un fait étonnant : c’est la technique qui exige de nous que nous pensions dans une autre acception ce que l’on entend généralement par « essence » (Wesen). Mais dans quelle acception ?

Déjà, quand nous disons Hauswesen (les affaires de la maison) ou Staatswesen (les choses de l’état), nous ne pensons pas à la généralité d’un genre, mais à la façon dont la maison ou l’état exercent leur puissance, s’administrent, se développent et dépérissent. C’est la façon dont ils déploient leur être (wie sie wesen). Dans un poème que Gœthe aimait particulièrement et qui est intitulé Un fantôme rue Kanderer, J. P. Hebel emploie le vieux mot die Weserei : il signifie la mairie, pour autant que la vie de la commune s’y rassemble et que l’existence villageoise y demeure en mouvement, c’est-à-dire s’y déroule (west). C’est du verbe wesen que le nom[1] dérive. Wesen comme verbe est la même chose que währen (durer) : non seulement sous le rapport du sens, mais aussi en ce qui concerne sa constitution phonétique[1]. Socrate et Platon pensent déjà l’essence (Wesen) de quelque chose comme ce qui est (als das Wesende) au sens de ce qui dure. Pourtant, ils comprennent ce qui dure au sens de ce qui perdure (aei on). Mais ce qui perdure, ils le trouvent dans ce qui demeure et se maintient quoi qu’il advienne. Ce qui demeure à son tour, ils le découvrent dans l’aspect (eidoV, idea), par exemple dans l’idée de « maison ».

En celle-ci se montre ce qu’est toute chose du genre « maison ». Au contraire, les maisons particulières, réelles et possibles, sont des modifications changeantes et périssables de l’« idée » et font donc partie de ce qui ne dure pas.

Mais on ne pourra jamais établir que ce qui dure doive résider uniquement et exclusivement dans ce que Platon conçoit comme idée, Aristote comme to ti hn einai (« ce que toute chose était déjà ») et la métaphysique, avec les interprétations les plus diverses, comme essentia.                 

Tout ce qui est au sens fort (alles Wesende) dure. Mais ce qui dure n’est-il que ce qui perdure ? L’essence de la technique dure-t-elle au sens de la per­manence d’une idée planant au-dessus de tout ce qui est technique ? Ainsi naîtrait l’apparence que le nom de la « technique » désigne une abstraction mythique. Comment la technique est-dans-son-être, c’est ce qu’on ne peut voir, si ce n’est à partir de cette perpétuation, dans laquelle l’Arraisonnement se produit comme destin de dévoilement. Au lieu de fortwähren (continuer à durer, perdurer) Gœthe utilise une fois (Les Affinités électives, IIe partie, ch. X, nouvelle Les enfants étranges du voisin) le mot mystérieux fortgewären (continuer à accorder) Son oreille entend ici währen (durer) et gewähren (accorder, octroyer) dans une harmonie inexprimée. Mais si maintenant nous réfléchissons mieux que nous ne l’avons fait à ce qui proprement dure et peut-être est seul à durer, alors nous pouvons dire : Seul dure ce qui a été accordé. Ce qui dure à l’origine, à partir de l’aube des temps, c’est cela même qui accorde[1].

En tant qu’il forme l’essence de la technique, l’Arraisonnement est « ce qui dure ». « Ce qui dure » domine-t-il aussi au sens de ce qui accorde ? La seule question semble être une méprise évidente. Car, d’après tout ce qui a été dit, l’Arraisonnement est un destin qui rassemble en même temps qu’il envoie dans le dévoilement pro-voquant. « Pro-voquer » peut tout dire, mais non pas « accorder ».

Ainsi nous paraît-il, aussi longtemps que nous négli­geons d’observer que la pro-vocation qui engage dans l’acte par lequel le réel est commis comme fonds, demeure toujours, elle aussi, un envoi (du destin), qui conduit l’homme vers un des chemins du dévoilement. En tant qu’elle est ce destin, l’es­sence de la technique engage l’homme dans ce qu’il ne peut de lui-même, ni inventer, ni encore moins faire. Car — un homme qui ne serait qu’homme, uniquement de et par lui-même : une telle chose n’existe pas.

Seulement, si ce destin, l’Arraisonnement, est l’ex­trême péril, non seulement pour l’être de l’homme, mais pour tout dévoilement comme tel, alors cet acte qui envoie peut-il, lui aussi, être appelé un acte qui accorde ? Certainement et complètement, si toutefois « ce qui sauve » doit croître dans ce destin. Tout destin de dévoilement se produit à partir de l’acte qui accorde et en tant que tel. Car c’est seulement celui-ci qui apporte à l’homme cette part qu’il prend au dévoilement et que l’avènement du dévoilement laisse-être-et-préserve[1]. En tant que celui qui est ainsi conduit à son être et préservé[1], l’homme, dans ce qu’il a en propre, est assigné ; (vereignet) à l’avènement (Ereignis) de la vérité. Ce qui accorde et qui envoie de telle ou telle façon[1] dans le dévoilement, est comme tel ce qui sauve. Car celui-ci permet à l’homme de contempler la plus haute dignité de son être et de s’y rétablir. Dignité qui consiste à veiller sur la non-occultation et, avec elle et d’abord, sur l’occultation, de tout être qui est sur cette terre. C’est justement dans l’Arrai­sonnement, qui menace d’entraîner l’homme dans le commettre comme dans le mode prétendument unique du dévoilement et qui ainsi pousse l’homme avec force vers le danger qu’il abandonne son être libre, c’est précisément dans cet extrême danger que se manifeste l’appartenance la plus intime, indestructible, de l’homme à « ce qui accorde », à supposer que pour notre part nous nous mettions à prendre en considération l’essence de la technique.

Ainsi — contrairement à toute attente — l’être de la technique recèle en lui la possibilité que ce qui sauve se lève à notre horizon.

C’est pourquoi le point dont tout dépend est que nous considérions ce lever possible, et que, nous souvenant, nous veillions sur lui. Comment le faire ? Avant tout en apercevant ce qui dans la technique est essentiel, au lieu de nous laisser fasciner par les choses techniques. Aussi longtemps que nous nous représentons la technique comme un instrument, nous restons pris dans la volonté de la maîtriser. Nous passons à côté de l’essence de la technique.

Si cependant nous demandons comment l’instru­mentalité, entendue comme une espèce de causalité, est-dans-son-être (west), alors nous appréhen­dons cet être comme le destin d’un dévoilement.

Si nous considérons enfin que l’esse de l’essence[1] se produit (sich ereignet) dans « ce qui accorde » et qui, préservant l’homme, le main-tient[1] dans la part qu’il prend au dévoilement, alors il nous appa­raît que l’essence de la technique est ambiguë en un sens élevé. Une telle ambiguïté nous dirige vers le secret de tout dévoilement, c’est-à-dire de la vérité.

D’un côté l’Arraisonnement pro-voque à entrer dans le mouvement furieux du commettre, qui bouche toute vue sur la production du dévoilement et met ainsi radicalement en péril notre rapport à l’essence de la vérité.

 

D’un autre côté l’Arraisonnement a lieu dans « ce qui accorde » et qui détermine l’homme à persister (dans son rôle) : être — encore inexpérimenté, mais plus expert peut-être à l’avenir — celui qui est main-tenu à veiller sur l’essence de la vérité. Ainsi apparaît l’aube de ce qui sauve.

L’irrésistibilité du commettre et la retenue de ce qui sauve passent l’une devant l’autre comme, dans le cours des astres, la trajectoire de deux étoiles. Seulement leur évitement réciproque est le côté secret de leur proximité.

Si nous regardons bien l’essence ambiguë de la technique, alors nous apercevons la constellation, le mouvement stellaire du secret.

La question de la technique est la question de la constellation dans laquelle le dévoilement et l’occultation, dans laquelle l’être même de la vérité se produisent.

Mais à quoi nous sert-il d’observer la constellation de la vérité ? Nous regardons le danger et dans ce regard nous percevons la croissance de ce qui sauve.

Ainsi nous ne sommes pas encore sauvés. Mais quelque chose nous demande de rester en arrêt, surpris, dans la lumière croissante de ce qui sauve. Comment est-ce possible ? C’est possible ici, main­tenant et dans la souplesse de ce qui est petit[1], de telle façon que nous protégions ce qui sauve, pendant sa croissance. Ceci implique que nous ne perdions jamais de vue l’extrême danger.

L’être de la technique menace le dévoilement, il menace de la possibilité que tout dévoilement se limite au commettre et que tout se présente seule­ment dans la non-occultation du fonds. L’action humaine ne peut jamais remédier immédiatement à ce danger. Les réalisations humaines ne peuvent jamais à elles seules, écarter le danger. Néanmoins, la méditation humaine peut considérer que ce qui sauve doit toujours être d’une essence supérieure, mais en même temps apparentée, à celle de l’être menacé.

Peut-être alors un dévoilement qui serait accordé de plus près des origines pourrait-il, pour la pre­mière fois, faire apparaître ce qui sauve, au milieu de ce danger qui se cache dans l’âge technique plu­tôt qu’il ne s’y montre ?

Autrefois la technique n’était pas seule à porter le nom de tecnh. Autrefois tecnh désignait aussi ce dévoilement qui pro-duit la vérité dans l’éclat de ce qui paraît.

Autrefois tecnh désignait aussi la pro-duction du vrai dans le beau. La poihsiV des beaux-arts s’ap­pelait aussi tecnh.

Au début des destinées de l’Occident, les arts montèrent en Grèce au niveau le plus élevé du dévoilement qui leur était accordé. Ils firent res­plendir la présence des dieux, le dialogue des des­tinées divine et humaine. Et l’art ne s’appelait pas autrement que tecnh. Il était un dévoilement unique et multiple. Il était pieux, c’est-à-dire « en pointe », promoV : docile à la puissance et à la conservation de la vérité.

Les arts ne tiraient point leur origine du (senti­ment) artistique. Les œuvres d’art n’étaient point l’objet d’une jouissance esthétique. L’art n’était point un secteur de la production culturelle.

Qu’était l’art ? Peut-être seulement pour de courts moments, mais de hauts moments (de l’his­toire) ? Pourquoi portait-il l’humble nom de tecnh ? Parce qu’il était un dévoilement pro-ducteur et qu’ainsi il faisait partie de la poihsiV. Le nom de poihsiV fut finalement donné, comme son nom propre, à ce dévoilement qui pénètre et régit tout l’art du beau : la poésie, la chose poétique.

Le même poète dont nous avons entendu la parole :

Mais est le danger, aussi

Croît ce qui sauve.

nous dit :

…l’homme habite en poète sur cette terre.

La poésie place le vrai dans le rayonnement de ce que Platon dans le Phèdre appelle to ekfanestaton, ce qui resplendit de la façon la plus pure. La poésie pénètre tout art, tout acte par lequel l’être essen­tiel (das Wesende) est dévoilé dans le Beau.

Les beaux-arts devraient-ils être appelés (à prendre part) au dévoilement poétique ? Le dévoi­lement devrait-il les réclamer d’une façon plus initiale, afin qu’ainsi pour leur part ils protègent spécialement la croissance de ce qui sauve, qu’ils réveillent, qu’ils fondent à nouveau le regard dirigé vers « ce qui accorde » et la confiance en ce der­nier ?

Cette haute possibilité de son essence est-elle accordée à l’art au milieu de l’extrême danger ? Personne ne peut le dire. Mais nous pouvons nous étonner. De quoi ? De l’autre possibilité : que par­tout s’installe la frénésie de la technique, jusqu’au jour où, à travers toutes les choses techniques, l’es­sence de la technique déploiera son être dans l’avè­nement de la vérité.

L’essence de la technique n’est rien de technique : c’est pourquoi la réflexion essentielle sur la tech­nique et l’explication décisive avec elle doivent avoir lieu dans un domaine qui, d’une part, soit apparenté à l’essence de la technique et qui, d’autre part, n’en soit pas moins foncièrement différent d’elle.

L’art est un tel domaine. À vrai dire, il l’est seu­lement lorsque la méditation de l’artiste, de son côté, ne se ferme pas à cette constellation de la vérité que nos questions visent.

 

Questionnant ainsi, nous témoignons de la situa­tion critique où, à force de technique, nous ne percevons pas encore l’être essentiel de la technique, où à force d’esthétique nous ne préservons plus l’être essentiel de l’art. Toutefois, plus nous questionnons en considérant l’essence de la technique et plus l’essence de l’art devient mystérieuse.

Plus nous nous approchons du danger, et plus clairement les chemins menant vers « ce qui sauve » commencent à s’éclairer. Plus aussi nous interro­geons. Car l’interrogation est la piété de la pensée[1].

 



[1]. Ereignet sich. Voir N. du T
., 4.
[2]. Verschuldet, est coupable de, porte la responsabilité de. Schuld, à la fois faute et dette, se rattache à sollen (« devoir ») qui réunit originellement les deux sens de commettre (une infraction) et d’être tenu (des conséque
ces).
[3]. C’est à partir de l’orfèvre que la coupe commence à apparaître, à émerger dans la non-occult
tion.
[4]. « Ver-an-lassen est plus actif que an-lassen (laisser s’avancer). Le ver- pousse pour ainsi dire le laisser vers un faire » (H
id.).
[5]. Cf. N. du T
., 6.
[6]. Cf. p. 55 e
 190.
[7]. Das Entbergen, le désabritement, le faire sortir-du-re
rait.
[8]. Voir N. du T
., 3.
[9]. Ueberall ist es bestellt, auf der Stelle zur Stelle zu stehen und zwar zu stehen, um selbst bestellbar zu sein für ein weiteres Best
llen.
[10]. D’une appellation fondame
tale.
[11]. Nachstellt. L’auteur reprendra ce terme pour caractériser l’être de la vengeance, cf. p. 130 et
suiv.
[12]. Ge-stell, où ge-, comme dans Gebirg et Gemüt, a une fonction rassemblante (cf. N. du Tr., 2) : « l’être rassemblé des actes stell- », l’invitation à ces actes. On a vu ce radical figurer dans un petit groupe de verbes qui désignent, soit les opérations fondamentales de la raison et de la science (suivre à la trace, présenter, mettre en évidence, représenter, exposer), soit les mesures d’autorité de la technique (interpeller, requérir, arrêter, commettre, mettre en place, s’assurer de…). Stellen est au centre de ce groupe, c’est ici : « arrê­ter quelqu’un dans la rue pour lui demander des comptes, pour l’obliger à rationem reddere » (Heid.), c’est-à-dire pour lui réclamer sa raison suffisante. L’idée va être reprise et développée dans Der Satz vom Grund (1957). La technique arraisonne la nature, elle l’arrête et l’inspecte, et elle l’arraisonne, c’est-à-dire la met à la raison, en la mettant au régime de la raison, qui exige de toute chose qu’elle rende raison, qu’elle donne sa raison. — Au caractère impérieux et conquérant de la technique s’opposeront la modicité et la docilité de la « cho
e ».
[13]. L’auteur s’unit ici aux auditeurs et parle en leur nom contre lui-
ême.
[14]. Sur la distinction de l’« histoire » (Historie) et de l’histoire (Geschichte), cf. N. du Tr
, 3.
[15]. Hervorbringendes Veranlassen : dévoilement en mode de poi
siV.
[16]. Dieses wird geschichtlich erst als ein geschickliches. Sur geschicklich, cf. p. 263, n
 6.           
[17]. Ein Hörender, nicht aber ein Höriger, où ein Höriger (« un serf ») est celui qui écoute n’importe quoi et se laisse dominer par n’importe
qui.
[18]. Gebraucht. Cf. N. du Tr., 5, et ci-dessous p. 43
t 44.
[19]. Retten, sauver d’un danger, originellement arracher, enlever, a été pris aussi dans le sens élargi d’aider, d’assister. Cf. plus loin p. 177
178.
[20]. Die quidditas, die Was
heit.
[21]. Geschickhaft, envoyé par le d
stin.
[22]. Au sujet du verbe wesen et du nom Wesen, cf. N. du Tr., 1. Le substantif Wesen, « être, essence », a des acceptions variées, dont celles de « manière d’être ou d’agir » et de « tout ce qui concerne » quelque
hose.
[23]. Währen (vieux-haut-allemand werên) a été expliqué comme forme « durative » construite sur wesan, qui deviendra wesen. Cf. plus bas p
 55.
[24]. Nur des Gewährte währt. Das anfänglich aus der Frühe währende ist das Gewährende. — Ici, comme p. 299, « ce qui accorde » est identifié à « ce qui dure en mode rassemblé » : le ge- de gewähren pouvant être pris comme préfixe significatif à valeur rassemblante (cf. N. du Tr., 2). Seul dure — donc seul est — ce qui a été accordé. Et ce qui accorde (gewährt), c’est ce qui dès l’origine est et dure en mode rassemblé (ge-währt) : ce qui constitue ainsi pour les autres choses la garantie (Gewähr) de leur être (cf. p. 235 et 301 et Der Satz vom Grund, p.
07).
[25]. Braucht. Cf. plus haut p. 35 et
n. 1.
[26]. Als der so Gebra
chte.
[27]. En mode « poiétique », pro-ducteur, ou en mode pro-vo
uant.
[28]. Das Wesende des Wesens, sous-entendu « de la techni
ue ».
[29]. Braucht. Cf. p. 35 et 43 et leurs n
tes.
[30]. Im Geringen. Cf. p. 215 et 21